Kennen
Neem onderstaande zinnen helemaal over en maak ze af.
Door het opschrijven van de hele zin zul je het beter kunnen onthouden.
1 |
De vraaglijn geeft het verband weer tussen __________ en __________. |
2 |
Als de prijs van een goed verandert, zie je dat aan een verschuiving VAN / LANGS de vraaglijn. |
3 |
Als de vraaglijn van een goed naar rechts verschuift, kan dat door 4 algemene oorzaken ontstaan:
|
4 |
De prijselasticiteit van de vraag (Ev) laat zien hoe de __________ (=gevolg) reageert op een __________ (=oorzaak). |
5 |
Schrijf de formule voor het berekenen van de prijselasticiteit van de vraag op. |
6 |
Als de waarde van Ev ligt tussen de 0 en -1, dan is er sprake een __________ vraag (en van een __________ goed). |
7 |
Als de waarde van Ev kleiner is dan -1, dan is er sprake een __________ vraag (en van een __________ goed). |
8 |
Als de vraag volkomen inelastisch (Ev = 0) is, dan loopt de vraaglijn HORIZONTAAL / VERTICAAL. |
9 |
De inkomenselasticiteit (Ei) laat zien hoe de __________ (=gevolg) reageert op een __________ (=oorzaak). |
10 |
Schrijf de formule voor het berekenen van de inkomenselasticiteit op. |
11 |
Als de waarde van Ei ligt tussen de 0 en +1, is er sprake van een __________ goed. |
12 |
Als de waarde van Ei groter is dan +1, is er sprake van een __________ goed. |
13 |
Als de waarde van Ei kleiner is dan 0, is er sprake van een __________ goed. |
14 |
Schrijf de formule voor het berekenen van de kruiselingse elasticiteit op. |
15 |
Als de Ek positief is, dan gaat het om COMPLEMENTAIRE / SUBSTITUTIE goederen. |
16 |
Het consumentensurplus ontstaat als ______________________________ . |
Kunnen
17 |
Je moet een vraaglijn kunnen tekenen. Teken de vraaglijn naar aardappels: waarbij P in euro’s per kg en Qv in 10.000 kg. |
18 |
Je moet het verschil kunnen aangeven tussen een verschuiving langs de vraaglijn of een verschuiving van de vraaglijn. Schets in de grafiek van vraag 17 wat er met de vraaglijn gebeurt als:
|
19 |
Je moet kunnen rekenen met prijselasticiteit van de vraag. Neem de vraagvergelijking van vraag 17. |
20 |
Je moet kunnen rekenen met prijselasticiteit van de vraag. Stel dat de prijselasticiteit van de vraag naar mobiel internetten -0,15 bedraagt. |
21 |
Je moet aan de hand van de prijselasticiteit kunnen uitleggen wat er met de omzet gebeurt als de prijs verandert. Stel dat de prijselasticiteit van de vraag naar vliegvakanties -1,4 bedraagt. |
22 |
Je moet kunnen rekenen met inkomenselasticiteit. Als het gemiddelde jaarinkomen stijgt van € 40.000 naar € 45.000, neemt de vraag naar patat bij de lokale snackbar toe van 2.000 naar 2.100 bakjes per week. |
23 |
Je moet kunnen rekenen met kruiselingse elasticiteit. De kruiselingse elasticiteit van de vraag naar mayo als gevolg van een prijsverandering van patat bedraagt -0,8. |