Opgave 1 – Ei
In 2009 stegen de inkomens in Nederland gemiddeld met 3%.
De vraag naar product X steeg in die periode met 0,6%.
| 1 | Noem een product dat zou voldoen aan dit beschreven verband. Bereken de waarde van de elasticiteit om je antwoord te ondersteunen. |
De verkopen van product Y bleven in 2009 constant.
| 2 | Wat is de waarde van de inkomenselasticiteit van dit product? |
| 3 | Hoe noemen we een product met deze inkomenselasticiteit? |
Product Z heeft een inkomenselasticiteit van -1,33.
| 4 | Bereken hoeveel procent de vraag naar product Z in 2009 veranderde. |
| 5 | Hoe noemen we een product met een inkomenselasticiteit van -1,33? |




