Een voorbeeld:
- een avondje naar de bioscoop kost € 15
- een concertbezoek kost € 45
Met het geld dat je kwijt bent voor één concertbezoek, kun je ook 3 keer naar de bioscoop.
Wanneer je naar een concert gaat, offer je dus 3 bioscoopbezoeken op. De opofferingskosten voor 1 concert zijn 3 bioscoopbezoeken.
In combinatie met de budgetlijn
Jaap heeft een budget van € 500
Daarmee kan hij naar voetbalwedstrijden (€ 50 per keer) of bezoekt hij concerten (€ 100 per keer).
Hij kiest ervoor om 3 keer naar een concert te gaan en 4 keer naar het voetbal.
We kunnen de opofferingskosten nu op twee manieren aflezen / berekenen.1. Aflezen door 1 extra product te kiezen
Wanneer Jaap 3 keer naar een concert gaat, kan hij nog 4 keer naar een voetbalwedstrijd.
Wanneer hij 4 keer naar het concert gaat, kan hij nog maar 2 keer naar een voetbalwedstrijd.
Voor het extra concert offert hij dus 2 voetbalwedstrijden op.
2. Berekenen vanuit de nulpunten van de budgetlijn
We beginnen met aflezen in het punt rechtsonder.
Als Jaap 5 keer extra naar een concert gaat, kan hij 10 keer niet naar voetbal.
Per concert offert hij dus (10:5) 2 voetbalwedstrijden op.