- Bij een prijs van € 30 is slechts 1 land bereid olie aan te bieden;
- bij een prijs van € 100 zijn 5 ‘landen’ bereid om het product te produceren.
Stel dat de prijs van het product uiteindelijk € 55 wordt.
Voor deze prijs zullen Oman, Rusland en Noordzee-landen olie gaan produceren.
Voor de overige landen is dit bedrag niet genoeg om rendabel te produceren.
Oman wil minimaal € 25 verdienen aan de olie. Met een prijs van € 55 verdienen ze dus méér dan ze minimaal wilden ontvangen. De (€20) extra opbrengst is welvaartswinst voor Oman: het producentensurplus.
Ook Rusland verdient méér dan de verkoopbereidheid. Dus ook Rusland heeft een producentensurplus.
De Noordzee-landen hebben géén producentensurplus. Deze landen ontvangen de prijs die gelijk is aan hun verkoopbereidheid. Ze leveren dus wel, maar verdienen niets ‘extra’.
De waarde van dit surplus is de optelsom van alle individuele groene staafjes.
Hoewel het buiten de examenstof van de havo valt; je kunt de waarde dus ook uitrekenen zoals je de oppervlakte van een driehoek berekent.
½ × basis × hoogte
Het producentensurplus met een aanbodfunctie
Een aanbodlijn beschrijft hetzelfde als de voorgaande staafjes: de prijs die producenten minimaal willen verdienen om een product aan te bieden.
Omdat het nu om 100.000-den of miljoenen stuks gaat, werken we met een lijn en een vergelijking.
Stel dat de prijs daarna € 17 wordt.
Er worden dan (Qa = 2×17 – 20 =) 14 miljoen producten aangeboden/verkocht.
Het producentensurplus kunnen we aangeven met behulp van de groene driehoek.
Die driehoek geeft het totale bedrag weer dat bedrijven méér ontvangen dan zij minimaal willen verdienen.