Het begrotingstekort is het bedrag waarmee de overheidsuitgaven de overheidsinkomsten in een bepaalde periode overtreffen.
Je zou dus ook kunnen zeggen: het bedrag dat de overheid in een bepaalde periode tekort komt en dus moet lenen.

Bijvoorbeeld:
in 2016 is van de (rijks)overheid bekend dat:

  • totale inkomsten € 244 mld
  • totale uitgaven € 257,4 mld

Dan heeft de overheid dus een begrotingstekort van € 13,4 mld.
Zij wil € 13,4 mld méér uitgeven dan er binnen komt.
Omdat de overheid geen reserves heeft op een spaarrekening, kan zij alleen méér uitgeven dan er binnen komt door het tekort te lenen op de kapitaalmarkt.

De twee manieren waarop de overheid leent zijn:

  • Obligatieleningen
    De overheid geeft obligaties uit. 
    Een obligatie is een lening van een vast bedrag, tegen een vaste rente over een bepaalde periode (meestal lang). Geïnteresseerden kunnen hierop intekenen. 
    Zo krijgt de overheid de beschikking over extra geld en de beleggers weten dat zij gedurende de looptijd van de obligatie elk jaar een vaste rentevergoeding krijgen.
  • Onderhandse lening
    In dit geval zal een (hoge) ambtenaar van het ministerie van Financiën onderhandelen met een grote institutionele belegger (bank, verzekeringsmaatschappij of pensioenfonds) over een grote lening.

Vroeger waren kapitaalmarkten redelijk gesloten: het buitenland had nauwelijks toegang tot nationale kapitaalmarkten. In die tijd leende de overheid dus vooral van mensen uit eigen land. We hadden toen eigenlijk een schuld aan onszelf.

Tegenwoordig zijn kapitaalmarkten open: het buitenland heeft vrije toegang. Nu leent de overheid dus ook veel van buitenlandse personen en instellingen. Wanneer de overheid nu rente moet betalen, zijn we dat (belasting)geld als land dus kwijt.
Toch hebben open kapitaalmarkten behalve risico’s ook voordelen. Er kan veel extra aanbod komen, waardoor de prijs (rente) kan dalen.