De categoriale inkomensverdeling geeft aan hoeveel procent van het totale inkomen wordt verdiend met de verschillende productiefactoren.
Primair inkomen wordt verdiend door productiefactoren te leveren.
Productiefactor | Primaire inkomen |
---|---|
Arbeid | Loon |
Natuur | Pacht |
Kapitaal | Rente / Huur |
Ondernemerschap | Winst |
Een ondernemer zal uit zijn omzet de ingekochte grond- en hulpstoffen én gebruikte productiefactoren (Arbeid, Natuur en Kapitaal) moeten betalen. Als er dan nog iets overblijft is dat de beloning voor het risico dat de ondernemer loopt, de winst. Winst is dus een restfactor!
Omdat het aandeel van de productiefactoren natuur en kapitaal in het totaal gering én redelijk constant is, zijn deze twee niet zo interessant.
Wat wel van belang is, is het aandeel van de productiefactor arbeid. Hierover wordt jaarlijks onderhandeld bij de CAO-besprekingen. Indirect is dan ook direct duidelijk in hoeverre er daarna nog iets overblijft voor de ondernemer (winst).
Het aandeel van de productiefactor Arbeid
Het aandeel van Arbeid in het totale inkomen is om twee redenen van belang:
- Arbeidsinkomen wordt – meer dan andere inkomenssoorten – gebruikt voor bestedingen.
Een laag arbeidsinkomen kan dus leiden tot een afname van de binnenlandse bestedingen.
Wanneer werknemers niet veel verdienen, kopen ze ook minder. Dat is slecht voor veel winkeliers in Nederland. - Hoe groter het arbeidsinkomen, hoe minder er overblijft voor ‘winst’.
Genoeg winst is belangrijk omdat hiermee nieuwe investeringen gedaan kunnen worden.
Ondernemers willen geen risico nemen met hun geld als dat weinig oplevert. Als er geen nieuwe investeringen en bedrijven komen, is er ook geen werk meer.
Veel economen denken dat een loon-aandeel van ongeveer 80% een goede balans is.
Loonquote
Met de loonquote meten we hoeveel procent van het totaal verdiende inkomen naar de werknemers (in loondienst) gaat. In bovenstaand diagram is dat dus 79%
Bij de loonquote vallen een paar dingen op:- Er wordt (meestal) alleen maar gekeken naar de beloning van productiefactoren binnen bedrijven. De overheid blijft dus buiten beschouwing.
- Er wordt alleen gekeken naar inkomen dat als “loon” door bedrijven betaald wordt. Inkomen dat zelfstandige ondernemers verdienen door zélf arbeid te leveren blijft in dit geval buiten beschouwing. Dit inkomen wordt nu gerekend bij de winst.
Arbeidsinkomensquote (aiq)
Met de arbeidsinkomensquote kijken we niet alleen naar hoeveel inkomen gaat naar de werknemers, maar houden we ook rekening met de zelfstandige ondernemers die arbeid leveren. Dit ‘looninkomen’ van de ondernemer dient hij zichzelf toe te kennen uit de winst. Het is dus niet zozeer een vergoeding voor zijn ondernemerschap, maar voor zijn geleverde arbeid.
- Nu wordt wél rekening gehouden met het feit dat ook zelfstandige ondernemers arbeid leveren.
Door deze overheveling van inkomen zal de aiq dus hoger zijn dan de loonquote (en de winstquote zal dus kleiner worden).
Het aandeel van de productiefactor ondernemerschap
In het taartdiagram kunnen we zien dat 16% van het totaal verdiende inkomen winst is.
De productiefactor ‘ondernemerschap’ heeft dus een aandeel van 16%; de zogenaamde winstquote.
De winstquote is een restfactor: wat er overblijft nadat alle productiefactoren zijn betaald.Een stijging van het aandeel van een andere productiefactor (lees: wanneer de loonstijging groot is) gaat altijd ten koste van de winstquote.
Een gezonde winstquote is noodzakelijk om ondernemers te prikkelen om te investeren. Zonder voldoende winstperspectief zullen bedrijven niet veel investeren, hetgeen slecht is voor economische groei en werkgelegenheid.