Bij het vak economie wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen de ‘vraagzijde / conjunctuur’ en de ‘aanbodzijde / structuur’ van de economie.
Beide kanten van de economie vragen helaas nog wel eens om tegenovergestelde maatregelen. Iets dat bijvoorbeeld voor de conjunctuur goed is, heeft vaak nadelen voor de structuur.
|
Conjunctuur
|
Structuur
|
gelijk aan
|
vraagzijde van de economie
|
aanbodzijde van de economie
|
kernbegrippen
|
Bestedingen
|
Productiecapaciteit (en factoren die de omvang daarvan beïnvloeden);
Concurrentiepositie. |
termijn
|
Er wordt gekeken naar de korte termijn.
Dat wil zeggen dat er uitgegaan wordt van een constante productiecapaciteit. Investeringen leiden wél tot meer vraag naar (kapitaal)goederen en dus tot meer productie, maar ze hebben (op korte termijn) nog geen effect op de maximale productieomvang (productiecapaciteit). |
Er wordt gekeken naar de lange termijn.
Dat wil zeggen dat nu nadrukkelijk wél gekeken wordt naar het capaciteitseffect van de investeringen. |
Conjunctuur
Centraal bij de conjunctuurzijde van de economie staat het begrip Bestedingen. Ook wel ‘Effectieve Vraag’ genoemd.
Het gaat hierbij om de totale vraag naar goederen en diensten in een land die leidt tot productie in dat land.
Hierbij maken we een onderverdeling:
+ de vraag door consumenten (gezinnen) = + de vraag door bedrijven = + de vraag door de overheid = + de vraag uit het buitenland = |
Consumptie Investeringen Overheidsbestedingen Export |
C I O E |
|
– geproduceerd in het buitenland | Import | M |
Vooral in de consumptie en de investeringen zit veel vraag naar producten die gemaakt worden in het buitenland (Import). Omdat deze vraag niet leidt tot productie in eigen land, moet we de vraag naar importgoederen in afhalen van deze bestedingen.
Bijvoorbeeld: je koopt een rekenmachine (made in Japan) bij bol.com. Deze aankoop valt onder de noemer ‘consumptie’. Omdat de rekenmachine echter in Japan wordt geproduceerd en dus niet leidt tot productie in Nederland, moet de aankoop niet worden gerekend in de effectieve vraag.
Dus:
EV = C + I + O + E – M
Veranderingen in de bestedingen veroorzaken verandering in het groeipercentage van de productie. En dus het nationaal inkomen.
Omdat de groei van de bestedingen op en neer gaat, spreken we van een conjunctuurgolf.
Deze golfbeweging van het nationaal inkomen ontstaat dus als gevolg van de schommeling in de bestedingen. Er zijn jaren van snelle groei, jaren waarin nauwelijks sprake is van groei (groeivertraging) en zelfs jaren waarin sprake is van een afname van de productie (krimp).
Een conjunctuurgolf beslaat meestal een periode van ongeveer zeven à tien jaar.
De gemiddelde groei over een lange periode, noemen we de trendmatige groei (of trend).
Gemiddeld genomen groeit de economie volgens deze grafiek met 2%. De bestedingen en de werkelijke productie schommelen daaromheen. Wanneer de golf onder de stippellijn komt is er sprake van een recessie (krimp).
Omdat de productie zich aanpast aan het niveau van de bestedingen, is de werkgelegenheid sterk afhankelijk van de omvang van de bestedingen.
Structuurzijde
Centraal bij de aanbodzijde van de economie staat het begrip ‘productiecapaciteit’ en alle factoren die van invloed zijn op de omvang en de kwaliteit van de productiecapaciteit.
De kwaliteit en kwantiteit van de beschikbare productiefactoren bepaalt dus de omvang van de productiecapaciteit. Ook verbetering van de arbeidsverdeling speelt hierbij een rol.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van enkele belangrijke factoren die invloed hebben om de kwaliteit en kwantiteit van de productiefactoren.
Productiefactor
|
Kwaliteit
|
Kwantiteit
|
Arbeid
|
|
|
Natuur
|
|
|
Kapitaal
|
|
|
Ondernemerschap
|
|
Behalve de productiecapaciteit en de onderdelen die in bovenstaande tabel staan, staan nog enkele andere begrippen centraal in de structuurkant van de economie, zoals:
Onderbesteding of overbesteding
De bestedingen vertonen een golfbeweging: de conjunctuurgolf.
Daarom wordt lang niet altijd de volledige productiecapaciteit gebruikt.
In een periode van laagconjunctuur wordt maar een deel van de productiecapaciteit gebruikt. De bezettingsgraad is dan ver onder de 100%. We spreken dan wel van een periode van onderbesteding, omdat de bestedingen onder de productiecapaciteit liggen.
In een periode van hoogconjunctuur groeien de bestedingen zo snel dat de productiecapaciteit te klein is. De bezettingsgraad gaat richting 100% (of nog meer). We spreken dan van een periode van overbesteding, omdat de bestedingen de productiecapaciteit overtreffen.
Onderbesteding
In een periode van onderbesteding worden minder producten/diensten gevraagd dan er maximaal geproduceerd kan worden.
Oftewel: de bestedingen liggen onder de productiecapaciteit.
Producenten zullen als reactie op de lage vraag hun productie ook verlagen. Het heeft geen zin om maximaal te produceren als de producten niet verkocht kunnen worden.
Door de lagere productie zijn ook minder mensen nodig. Er ontstaat werkloosheid. Omdat deze werkloosheid veroorzaakt wordt door een tegenvallende conjuncturele ontwikkeling, noemen we deze werkloosheid conjuncturele werkloosheid.
Als de periode van onderbesteding erg lang duurt, zullen producenten machines die al lang overbodig zijn gaan afstoten. Bovendien gaan bedrijven failliet door de tegenvallende afzet. In zo’n geval zal de productiecapaciteit van het land gaan dalen.
Overbesteding
In een periode van overbesteding overtreffen de bestedingen de productiecapaciteit.
Omdat er meer producten worden gevraagd dan de productiecapaciteit aan kan, zullen de prijzen gaan stijgen. Er ontstaat bestedingsinflatie.
Omdat de productiecapaciteit maximaal gebruikt wordt is er ook veel werk. De werkloosheid zal dus erg laag zijn.
Bedrijven hebben moeite om aan (goed) personeel te komen. Tijdens zo’n krappe arbeidsmarkt hebben de lonen de neiging meer te stijgen dan normaal, waardoor (loonkosten)inflatie ontstaat.