Opgave 1 – Ei

In 2009 stegen de inkomens in Nederland gemiddeld met 3%.
De vraag naar product X steeg in die periode met 0,6%.

1 Noem een product dat zou voldoen aan dit beschreven verband. Bereken de waarde van de elasticiteit om je antwoord te ondersteunen.

De verkopen van product Y bleven in 2009 constant.

2 Wat is de waarde van de inkomenselasticiteit van dit product?
3 Hoe noemen we een product met deze inkomenselasticiteit?

Product Z heeft een inkomenselasticiteit van -1,33.

4 Bereken hoeveel procent de vraag naar product Z in 2009 veranderde.
5 Hoe noemen we een product met een inkomenselasticiteit van -1,33?

Opgave 2 – Ei

Afbeelding 1 Afbeelding 2 Afbeelding 3
Engelkromme 2 Engelkromme 1 Engelkromme 3
6

Geef van elke afbeelding aan welke uitspraak erbij hoort. Kies uit:

  • de vraag stijgt meer dan evenredig bij een stijging van het inkomen
  • de vraag stijgt minder dan evenredig bij een stijging van het inkomen
  • de vraag daalt bij een stijging van het inkomen
7

Geef van elke afbeelding aan om wat voor soort product het gaat. Kies uit:

  • Luxe goed
  • Noodzakelijk goed
  • Inferieur goed
8

Geef van elke afbeelding aan welke waarde van de elasticiteit daarbij hoort. Kies uit:

  • groter dan 1
  • tussen 0 en 1
  • kleiner dan 0

 

Opgave 2

1
inkomenselasticiteit

× Ei =

+ 3%

× Ei =

+ 0,6%

De inkomenselasticiteit zit tussen de 0 en 1. Het gaat dus om noodzakelijke goederen, zoals brood/water/huisvesting/enz….
2

Wanneer de vraag niet verandert, zal Ei = 0

3

We spreken dan van een indifferent goed.

4
inkomenselasticiteit

× Ei =

+ 3%

× -1,33 =

%Δvraag

 %Δvraag = -4%

 de vraag daalt met 4%
5

Wanneer de inkomenselasticiteit negatief is, spreken we van inferieure goederen.

Opgave 1

6

Afbeelding 1 = de vraag daalt bij een stijging van het inkomen

Afbeelding 2 = de vraag stijgt meer dan evenredig bij een stijging van het inkomen

Afbeelding 3 = de vraag stijgt minder dan evenredig bij een stijging van het inkomen

7

Afbeelding 1 = Inferieur goed

Afbeelding 2 = Luxe goed

Afbeelding 3 = Noodzakelijk goed

8

Afbeelding 1 = kleiner dan 0

Afbeelding 2 = groter dan 1

Afbeelding 3 = tussen 0 en 1