Bij het bewaken van de interne waarde van de munt maakt de centrale bank onderscheid tussen diverse geldhoeveelheidsbegrippen.
De belangrijkste zijn:
Secundaire liquiditeiten +
Binnenlandse liquiditeitenmassa
De Maatschappelijke geldhoeveelheid (M)
Al het chartale en girale geld in handen van het publiek.
Onder publiek verstaan we iedereen, behalve de geldscheppende banken.
De Maatschappelijke geldhoeveelheid (primaire liquiditeitenmassa) is de hoeveelheid geld die het publiek direct gebruikt voor het kopen van goederen en diensten. Daarom is de relatie tussen de omvang van deze geldhoeveelheid en het risico op inflatie het grootst.
Secundaire liquiditeiten
Dit zijn kortlopende tegoeden die het publiek heeft bij geldscheppende banken. Deze tegoeden kunnen op korte termijn, zonder veel kosten en zonder belangrijk koersverlies, massaal worden omgezet in primaire liquiditeiten.
c Valutategoeden van ingezetenen.
De Binnenlandse liquiditeitsquote
Een andere manier om de verhouding tussen tussen geldhoeveelheid en productie uit te drukken is met behulp van de binnenlandse liquiditeitsquote.