De conjunctuur gaat dus steeds op en neer. Door veranderingen in de omvang van de bestedingen groeit de economie soms snel, soms langzaam en af en toe krimpt de economie zelfs.
Periodes van hoogconjunctuur en periodes van laagconjunctuur wisselen elkaar af.

hoog-_laagconjunctuur

Hoogconjunctuur

We spreken van een hoogconjunctuur als de economie meer dan gemiddeld groeit.

De grote economische groei in deze periode wordt veroorzaakt door een toename van de bestedingen. De gezamenlijke uitgaven van gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland groeien tijdens een hoogconjunctuur harder dan gemiddeld.

Omdat bij hoogconjunctuur de toename van de bestedingen de productiecapaciteit vaak overtreft, zal in deze periode de inflatie toenemen. We spreken dan van bestedingsinflatie.
Een belangrijk deel van de extra bestedingen wordt betaald met leningen. Omdat het consumenten- en producentenvertrouwen hoog is, is er een grote bereidheid om geld te lenen. Deze stijgende vraag naar krediet laat de rente stijgen.

Omdat de productiecapaciteit maximaal wordt gebruikt is er ook veel werk. De werkloosheid is daarom erg laag. Bedrijven hebben moeite om aan (goed) personeel te komen. Tijdens zo’n krappe arbeidsmarkt neemt de onderhandelingsmacht van de vakbonden toe en hebben de lonen de neiging meer te stijgen dan normaal. Deze hogere loonstijgingen kunnen ook weer voor extra inflatie zorgen; kosteninflatie. 

Deze economische periode wordt gekenmerkt door:

  • hoge economische groei

  • stijging van de inflatie

  • krappe arbeidsmarkt

  • hoog consumenten- en producentenvertrouwen

  • veel kredietverlening en een stijgende rente

Laagconjunctuur

We spreken van een laagconjunctuur als de economie minder dan gemiddeld groeit.

De lage economische groei in deze periode wordt veroorzaakt door een daling van de bestedingen. De gezamenlijke uitgaven van gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland groeit tijdens de laagconjunctuur minder dan gemiddeld.

Bij laagconjunctuur  wordt een groot deel van de productiecapaciteit niet gebruikt. Er is weinig/geen inflatie.
Omdat het consumenten- en producentenvertrouwen laag is, durven bedrijven en gezinnen geen geld te lenen. Deze dalende vraag naar krediet laat de rente dalen.

Omdat er weinig geproduceerd wordt, is er ook weinig werk. De werkloosheid is daarom hoog.
Tijdens zo’n ruime arbeidsmarkt neemt de onderhandelingsmacht van de vakbonden af en hebben de lonen de neiging niet meer te stijgen. Deze lage loonstijgingen hebben een negatief effect op de koopkracht van de werknemers. 

Deze economische periode wordt gekenmerkt door:

  • lage economische groei

  • weinig / geen inflatie

  • ruime arbeidsmarkt

  • laag consumenten- en producentenvertrouwen

  • weinig vraag naar kredieten en een dalende rente

Recessie

Wanneer de economie krimpt, spreken we van een recessie.

Is er bij een laagconjunctuur nog sprake van een lage groei van de productie. In een recessie daalt de omvang van de productie.
In zo’n periode is er een serieus risico op deflatie. Dalende prijzen klinkt dan misschien fijn, maar als iedereen blijft wachten op de volgende prijsdaling kunnen we een groei van de economie helemaal vergeten. Om de economie te laten groeien moeten mensen wel hun geld willen uitgeven (en niet wachten op prijsdalingen).