De prijselasticiteit (Ev) is een vermenigvuldigingsfactor die aangeeft in welke mate de vraag naar een product reageert op een prijsverandering van dat product (beide gemeten in procentuele veranderingen).

Om deze vermenigvuldigingfactor uit te rekenen, kunnen we de algemene formule voor elasticiteit gebruiken:

Formule prijselasticiteit

prijselasticiteit

We kunnen vooraf al bedenken dat er een negatief verband is tussen de prijs van een product en de vraag naar een product, want als de prijs van een product daalt, zal de vraag naar het product stijgen (en andersom). De prijselasticiteit van de vraag, de maatstaf voor dat verband, zal dus ook negatief zijn! 

Bijvoorbeeld:
door een prijsstijging van 5% neemt de vraag naar een bepaald goed met 10% af.

prijselasticiteit

+5%

× E=

-10%

Ev = -2

De prijselasticiteit bedraagt dus -2.

Indien de waarde van de prijselasticiteit van de vraag -2 bedraagt, wil dat zeggen dat:
een prijsverhoging van 1% leidt tot een vraagdaling van 2% (-2 × 1%)
of een prijsverlaging van 3% tot een vraagstijging van 6% (-2 × -3%) zorgt.

Elasticiteit uitrekenen

Wen jezelf aan altijd een elasticiteit op de onderstaande manier uit te rekenen.

In dit voorbeeld reken we de prijselasticiteit uit wanneer de prijs van €5 naar € 7,50 gaat, waardoor de vraag van 6 mln. naar 5 mln. stuks gaat.

Stappen Berekening
Begin met de algemene formule: prijselasticiteit
Zet daaronder wat oorzaak en gevolg zijn:

Zet daaronder de verandering:

€5 → €7,50   6 mln → 5 mln.

Reken de

+ 50% × Ev = – 16,67%

Bereken het vermenigvuldigingsgetal (E):

Ev =breuk_ev1= -0,33

Mogelijke waardes

Prijselasticiteit getallenlijn

Volkomen inelastische vraag: Ev= 0

Bij een volkomen inelastische vraag reageert de vraag niet op een verandering van de prijs.
Consumenten blijven ook na een prijsverhoging net zoveel kopen als voorheen.

%ΔP × Ev = %ΔQv
Vermenigvuldigd met 0 (Ev) levert de uitkomst 0 op. Het maakt niet uit hoe groot de prijsverandering is. De vraag zal niet veranderen.

Een producent kan in zo’n geval zijn prijs verhogen, zonder klanten kwijt te raken.
Hij kan dus rekenen op een forse omzetstijging: prijs↑ × afzet= = omzet↑

Relatief inelastische vraag:   -1 < Ev <  0

Indien de waarde van de prijselasticiteit tussen de -1 en de 0 ligt, is er sprake van een zwak negatief verband. 
Bij een prijsstijging gaat de consument wel minder van het product kopen, maar de %ΔQv < %ΔP.
De vraag reageert minder dan evenredig op de prijs. Daarmee bedoelen we dat de vraag minder verandert dan de prijs (in procenten).

%ΔP × Ev = %ΔQv
Indien in bovenstaande formule de procentuele verandering van de prijs wordt vermenigvuldigd met een getal (Ev) tussen de -1 en de 0, zal uitkomst een kleiner getal opleveren (de procentuele verandering van de vraag).
Bijvoorbeeld:
+5%  ×  -⅓   =   -1,67%      —>  de  %ΔQv <  %ΔP   (NB: de verandering is kleiner, daarvoor moet je het min-teken negeren.)
 -8%  × -⅝  =   +5%          —> de  %ΔQv  <  %ΔP    (NB: de verandering is kleiner, daarvoor moet je het min-teken negeren.)

Een producent kan in zo’n geval zijn prijs verhogen, maar raakt wel enkele klanten kwijt.
Maar omdat de prijsverhoging relatief groter is dan de afzetdaling, zal per saldo de omzet toch stijgen: prijs↑↑ × afzet↓ = omzet↑
De omzet stijgt omdat de prijs relatief meer stijgt dan de vraag daalt.

Relatief elastische vraag:  Ev < 1

Indien de waarde van de prijselasticiteit kleiner is dan -1 , is er sprake van een sterk negatief verband:
bij een prijsstijging gaat de consument veel minder van het product kopen: de %ΔQv > %ΔP.
De vraag reageert meer dan evenredig op de prijs. Daarmee bedoelen we dat de vraag meer verandert dan de prijs (in procenten).

%ΔP × Ev = %ΔQv
Indien in bovenstaande formule de procentuele verandering van de prijs wordt vermenigvuldigd met een getal (Ev) kleiner dan -1, zal uitkomst een groter getal opleveren (de procentuele verandering van de vraag).
Bewijs:
-5%     × -20  = +100%      —>   de    %ΔQv  >  %ΔP    (NB: de verandering is groter, daarvoor moet je het min-teken negeren.)
+2,5% × -3    = -7,5%         —>   de   %ΔQv  >  %ΔP     (NB: de verandering is groter, daarvoor moet je het min-teken negeren.)

Een producent kan in zo’n geval zijn prijs verhogen, maar raakt bijzonder veel klanten kwijt.
Omdat de afzet relatief meer daalt dan de prijs stijgt, zal de omzet per saldo dalen: prijs↑ × afzet↓↓ = omzet↓
De omzet daalt omdat de vraag relatief meer daalt dan de prijs stijgt.

Elk punt op de lijn een andere elasticiteit

prijselasticiteit_punten

Een vraagfunctie is een eerstegraads vergelijking; een rechte lijn.
Bijvoorbeeld: Qv = -5P + 500
Dat betekent dat overal op de lijn een prijsdaling van € 1,- zal leiden tot dezelfde vraagstijging van 5 stuks. De absolute verhouding tussen prijs en vraag is constant.

Bij elasticiteiten kijken we echter niet naar absolute veranderingen, maar naar procentuele veranderingen. 
Een prijsdaling van € 1,- in punt A (ten opzichte van € 80) = -1,25%
Dat is relatief minder is dan eenzelfde prijsdaling van € 1,- in punt D (ten opzichte van € 20) = -5%
Hierdoor zal eenzelfde absolute verandering op verschillende punten van de lijn een andere elasticiteit opleveren!

Reken maar na. De prijselasticiteit: 
in punt A bedraagt -4;
in punt B -1,5;
in punt C  -0,67 en
in punt D -0,25.

Aan de berekende waarde van de elasticiteit kunnen vervolgens conclusies worden verbonden:

  • aan Ev = -0,25 zien we dat de vraag relatief inelastisch reageert op een prijsverandering,
  • en aan Ev = -4 dat de vraag relatief elastisch reageert op een prijsverandering.