Het verband tussen rente, wisselkoers, werkgelegenheid en inflatie kan worden weergegeven met onderstaand verbandenschema.

⇒ Beschrijf bij elke pijl of er een positief of een negatief verband is. Verklaar je antwoord.

1 + Als de inflatie stijgt, daalt de koopkracht van geld in de toekomst. Geld uitlenen aan een ander is dan minder aantrekkelijk. Het aanbod van geld daalt, waardoor de prijs (rente) stijgt.
2 Als de rente stijgt, wordt lenen duurder. Consumenten zullen minder snel huizen of duurzame consumptiegoederen kopen met geleend geld. Bedrijven zullen minder investeren, omdat de minst rendabele investeringen met dure leningen niet meer winstgevend zijn.
3 + Als er meer geleend wordt, wordt er automatisch ook meer besteed. Het geld wordt immers geleend om goederen of diensten te kopen.
4 + Als de rente stijgt wordt sparen aantrekkelijker. Maar: de meeste besparingen zijn verplicht (pensioensparen en verzekeren). Deze hangen niet/nauwelijks af van de hoogte van de rente.
Als de rente stijgt wordt er dus (iets) meer gespaard.
5 Hoe meer er gespaard wordt, hoe minder er uitgegeven kan worden. De bestedingen zullen dan dus dalen.
6 + Als er meer besteed wordt, moet er ook meer geproduceerd worden.
7 + Als de productie stijgt, zijn er meer uren arbeid nodig voor de productie. De werkgelegenheid stijgt dus.
Of er ook meer mensen een baan vinden is niet zeker. Een productiestijging kan ook opgevangen worden met het bestaande personeel.
8 + Als de werkgelegenheid stijgt, kán de arbeidsmarkt krapper worden. Dat kan de lonen opdrijven, waardoor de prijzen kunnen stijgen. Het kán dus leiden tot loonkosteninflatie.
9 + Als de productie stijgt en daardoor eigenlijk de capaciteit overtreft zal dat uiteindelijk leiden tot prijsstijgingen. Zo ontstaat bestedingsinflatie.
Voordat de capaciteit bereikt wordt, zal een productiestijging vaak niet veel invloed hebben op de hoogte van de prijzen.
10 + Als de rente stijgt is dat aantrekkelijk voor buitenlandse beleggers. Die zullen naar dit land komen om te profiteren van de hoger rendementen.
11 + Om te kunnen beleggen in een land moeten beleggers hun eigen valuta omruilen in de valuta van het land waar ze willen beleggen. De vraag naar die munt stijgt, waardoor de koers stijgt.
12

Als de wisselkoers stijgt, wordt de munt van een land duurder. Dat land wordt minder aantrekkelijk voor buitenlanders om daar spullen te kopen. De export van het land daalt.
Bovendien zullen consumenten uit dit land met hun dure munt relatief goedkoop in het buitenland kunnen inkopen. Zij zullen een deel van hun bestedingen van eigen land verplaatsen naar het buitenland.
De totale bestedingen in dit land zullen dus dalen.