Vakbonden spelen een belangrijke rol in de onderhandeling over loonstijgingen. Toch zijn steeds minder Nederlanders lid van een vakbond. Waarom is dat zo?
Vakbondslid in speltheorie
Bij de keuze om wel of geen lid te worden van een vakbond zien we het probleem van meeliftersgedrag: als anderen lid worden van een vakbond en daardoor voor iedereen de lonen stijgen, waarom zou jij dan lid worden (en ervoor betalen)?
We kunnen dat laten zien met behulp van speltheorie:
- Opbrengst vakbondswerk = € 50 extra loonstijging voor alle werknemers
Eer moeten dan natuurlijk wél genoeg mensen lid zijn van de vakbond, anders heeft die geen onderhandelingsbasis - Kosten lidmaatschap = € 15
Dat wil dus zeggen dat:
- als jij lid wordt en anderen ook, levert dat (50-15 =) € 35 voor je op
- als jij lid wordt, maar anderen niet. Kost je dat € 15 en verdien je er niets mee, omdat de vakbond geen onderhandelingsbasis heeft.
- als jij geen lid wordt, maar andere wel. Levert dat € 50 op. Je lift nu mee op de kosten van anderen!
- als jij geen lid wordt en anderen ook niet, krijgt niemand iets extra.
andere werknemers | |||
wel lid | geen lid | ||
jij | wel lid | 35 , 35 | -15 , 0 |
geen lid | 50 , 35 | 0 , 0 |
Dit probleem voor de vakbonden kan eigenlijk alleen doorbroken worden door het algemeen verbinden verklaren van een CAO op te heffen. Dan geldt de loonstijging alleen voor de leden van de vakbond.
Je kunt dan niet meer meeliften op de kosten van anderen. Lid worden van een vakbond is dan aantrekkelijk als er maar voldoende anderen óók lid worden:
andere werknemers | |||
wel lid | geen lid | ||
jij | wel lid | 35, 35 | -15 , 0 |
geen lid | 0 , 35 | 0 , 0 |