Het reële loon is het loon uitgedrukt in de hoeveelheid goederen die ermee gekocht kan worden. Het reële loon is hetzelfde als de ‘koopkracht van het loon’.
Koopkracht is één van de belangrijkste kengetallen in de economie.
Koopkracht bepaalt de omvang van de bestedingen, bepaalt in belangrijke mate het consumentenvertrouwen, is leidend bij de CAO-onderhandelingen en staat centraal bij het opstellen van nieuw regeringsbeleid.
Maar bovenal: koopkracht is voor de consument de mate waarin hij/zij producten kan kopen.
De koopkracht van iemands inkomen wordt niet alleen bepaald door de hoeveelheid geld die iemand heeft. Ook de hoogte van de prijzen is van belang.
We kijken in twee landen naar het salaris van iemand: het nominale loon.
Een Portugees verdient € 10 per uur. Een Zimbabwaan verdient $ 100.000.000.000.000 per uur.
In dit voorbeeld zien we duidelijk dat het niet alleen om het bedrag gaat dat je verdient, maar ook de prijzen.
Veranderingen in het reële loon zijn dus afhankelijk van twee factoren:
- hoeveel salaris/inkomen/uitkering iemand extra krijgt (= stijging nominale inkomen)
- hoeveel de prijzen in deze periode zijn gestegen (=inflatie)
Een verandering van het reële loon is met de volgende formule uit te rekenen:
Bijvoorbeeld
Iemand verdient in 2015 een salaris van € 3.500
Een jaar later verdient hij € 275 meer.
De inflatie bedroeg in dat jaar 3,75%
Manier 1 – met de formule
Nominale inkomen stijgt met 7,86% → NIC = 107,86 Prijs stijgt met 3,75% → PIC = 103,75 RIC = 103,96 → het reële loon is dus met 3,96% gestegen. |
Manier 2 – met een ‘werkelijke’ situatie (waarbij je zélf getallen voor de beginwaarde verzint)
2015 | 2016 | verandering |
Inkomen = € 3.500 Prijs = € 35 (verzonnen) |
Inkomen = € 3.775 (gegeven) Prijs = € 36,3125 (+3,75%) |
|
Met dit inkomen en deze prijs bedraagt de koopkracht: 100 stuks |
Met dit inkomen en deze prijs bedraagt de koopkracht: 103,96 stuks |
Koopkracht nam toe van 100 stuks naar 103,96 stuks: + 3,96% |
NB. Prijs is zodanig gekozen dat koopkracht op 100 uitkomt, maar dat hoeft niet. |
NB. Doordat de koopkracht in de uitgangssituatie 100 bedroeg, kan de procentuele verandering zó worden afgelezen. Ander moet je de procentuele verandering uitrekenen. |