Bij kwantitatieve verruiming probeert de Centrale Bank door grote hoeveelheden geld in de economie te brengen de inflatie te stimuleren. Vaak uit angst voor deflatie.
Het kan gebeuren dat de nominale rente van de Centrale Bank op nul is beland.
Zit de economie dan nog in het slop en dreigt er deflatie, dan kan de centrale bank de rente niet meer verlagen. Dan kan kwantitatieve verruiming nog een laatste redmiddel zijn.
Als verdere renteverlaging niet meer mogelijk is, is kwantitatieve verruiming een alternatief om de economie te stimuleren. De centrale bank koopt in dat geval op grote schaal waardepapieren, zoals staatsobligaties, van de banken. De banken krijgen daardoor meer kasmiddelen om krediet te gaan verlenen, waardoor de marktrente nog verder kan dalen. Het uiteindelijke doel daarvan is een stijging van de bestedingen en dus het stimuleren van inflatie.