De beslissing om te sparen is mede afhankelijk van de reële rente.
Die kunnen we berekenen met behulp van de nominale rente (figuur 1) en  de inflatie (figuur 2).

Figuur 1 –  spaarrente 1 jaar vast

spaarrente

Figuur 2 – inflatie

inflatie

1 Bereken de reële rente voor de jaren 1990, 2000 en 2010.
2 Is, op basis van deze drie getallen, sparen aantrekkelijker of minder aantrekkelijk geworden? Verklaar je antwoord.
De beslissing op te sparen is niet alleen afhankelijk van de reële rente.

3 Leg, zonder berekening, uit dat de reële rente in 2015 negatief is.
4 Noem twee redenen waarom veel mensen in 2015 gewoon sparen.

 

1

reele rente

1990:
Nominale rente = 10%
Inflatie = 2,5%

Reële rente = reële rente 1 = 107,32 (7,32%)

2000:
Nominale rente = 3%
Inflatie = 2,6%

Reële rente = reële rente 2 = 100,39 (0,39%)

2010:
Nominale rente = 1%
Inflatie = 1,2%

Reële rente = reële rente 3 = 99,80 (-0,20%)

2

De reële rente wordt steeds minder. Sparen wordt dus steeds minder aantrekkelijk.

3

In 2015 is de nominale rente (bijna) 0%
Daarnaast is er sprake van 0,5% inflatie.

De prijzen stijgen in ieder geval harder dan het bedrag van de spaarrekening. Daarom kun je na een jaar minder kopen met het bedrag op je spaarrekening.

4

Mensen sparen niet alleen maar om er geld mee te verdienen.

Andere redenen om te sparen zijn:

  • grotere uitgaven in de toekomst (auto, studie, vakantie)
  • uit voorzorg / ‘appeltje voor de dorst’ / als buffer als het toekomstige inkomen misschien daalt
  • voor pensioen