De onderstaande twee afbeeldingen komen uit de jaarverslagen van DNB (respectievelijk uit 2000 en 2011) en laten de ontwikkeling van de in omloop zijnde bankbiljetten zien.

bankbilj_omloop1
bankbilj_omloop2

 

1

Bekijk ‘grafiek 6.2’.
Is de gemiddelde nominale waarde van de in omloop zijnde bankbiljetten op basis van deze grafiek gestegen of gedaald. Verklaar je antwoord.

2

Is dezelfde ontwikkeling nog steeds gaande in de periode 2002-2010? Verklaar je antwoord door middel van een berekening op basis van ‘grafiek 35’

3

Verklaar deze ontwikkeling(en).
Tip: op welke wijze verandert het betalingsgedrag van de gemiddelde consument?

4

Stel dat de totale geldhoeveelheid in 2011 voor 92% uit giraal geld bestaat.
Hoeveel giraal geld is er in dat jaar in handen van het publiek? (munten laten we buiten beschouwing)

1

Het aantal bankbiljetten stijgt (met zo’n 10%), terwijl de totale waarde van de bankbiljetten nagenoeg gelijk blijft.
Dat kan alleen maar als elk bankbiljet gemiddeld een kleinere waarde heeft dan voorheen: dus gedaald.

2 In 2002:

totale waarde  € 300 mld.
totale aantal  7,5 mld. stuks
gemiddelde waarde: € 40,-

In 2010:

totale waarde  € 800 mld.
totale aantal  13 mld. stuks
gemiddelde waarde: € 61,50

De gemiddelde nominale waarde is nu groter geworden.
Er lijkt dus sprake van een tegengestelde ontwikkeling.
 

3

De daling in de eerste grafiek zou verklaard kunnen worden doordat er steeds meer mensen giraal betalen. Alleen voor kleine bedragen worden nog bankbiljetten gebruikt: er is dus vooral behoefte aan ‘kleine briefjes’.

De stijging in de tweede grafiek zou verklaard kunnen worden vanuit de bankencrisis. Mensen hebben daardoor minder vertrouwen in hun bank en gaan weer vaker gebruik maken van contact geld: geld in de hand voelt vertrouwder dan op de bank.

4

Volgens grafiek 35 is er voor € 850 miljard aan chartaal geld in handen van het publiek.
Dat is dus (100-92) 8% van de totale geldhoeveelheid.

8% = € 850 mld.
1% = € 106,25 mld.
92% = € 9.775 mld. (girale geldhoeveelheid)