De kandidaat kan in contexten analyseren dat de keuzes en ruil die plaatsvinden worden gecoördineerd via de markt. Prijsvorming is het coördinatiemechanisme waarmee vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd. De manier waarop prijsvorming plaatsvindt, is afhankelijk van de marktstructuur (marktvormen) en heeft gevolgen voor toetreding, welvaart en economische politiek.

D1  Marktvraag
1.1 Hoe via een verschuiving langs de collectieve vraaglijn een prijsverandering leidt tot een verandering van de gevraagde hoeveelheid.
1.2 Hoe een verandering in inkomen, behoeften, prijzen van andere producten of het aantal vragers leidt tot een verschuiving van de collectieve vraaglijn.
(alleen verbaal en grafisch, niet rekenkundig)
D2  Marktaanbod
2.1 Hoe via een verschuiving langs de collectieve aanbodlijn een prijsverandering leidt tot een verandering van de aangeboden hoeveelheid.
2.2 Hoe een verandering van de prijzen van productiefactoren, technologische ontwikkeling, natuurlijke omstandigheden of het aantal aanbieders leidt tot een verschuiving van de collectieve aanbodlijn.
(alleen verbaal en grafisch, niet rekenkundig)
D3  Marktmechanisme
3.1

Het marktmodel:
𝑄𝑣 = 𝑎𝑃 + 𝑏 met 𝑎 < 0
𝑄𝑎 = 𝑐𝑃 + 𝑑 met 𝑐 > 0

Waarbij:
𝑄𝑣 = gevraagde hoeveelheid
𝑄𝑎 = aangeboden hoeveelheid
𝑃 = marktprijs

a, b, c, d zijn constanten

Evenwicht indien 𝑄𝑣 = 𝑄𝑎

3.2 Hoe op een markt van volledige mededinging / volkomen concurrentie de prijs tot stand komt via het marktmechanisme.
3.3 Hoe op een markt van volledige mededinging / volkomen concurrentie veranderingen in de collectieve vraag en/of het collectieve aanbod resulteren in een nieuw marktevenwicht.
D4  Marktvormen
4.1

Begrippen voor de beschrijving van marktvormen (marktkenmerken):

  • aantal vragers
  • aantal aanbieders
  • homogeen of heterogeen goed
  • toetredingsbarrières
  • transparantie
  • marktaandeel, marktmacht
4.2

Het aan de hand van marktkenmerken indelen van marktvormen:

  • volledige mededinging / volkomen concurrentie

  • en vormen van onvolledige mededinging / onvolkomen concurrentie:

    • monopolistische concurrentie
    • oligopolie, duopolie
    • monopolie
4.3 Of de producent hoeveelheidsaanpasser / prijsnemer is of (beperkt) prijszetter.
D5  Kostenstructuur en opbrengsten
5.1 Begrippen voor de beschrijving van kostenstructuur en opbrengsten van
ondernemingen:
  • afzet (q en Q)
  • omzet / totale opbrengsten (TO)
  • verkoopprijs (P) / gemiddelde opbrengst (GO)
  • marginale opbrengst (MO)
  • (gemiddelde) constante kosten (GCK/CK),
  • (gemiddelde) variabele kosten (GVK/VK),
  • (gemiddelde) totale kosten (GTK/TK),
  • marginale kosten (MK)
  • proportioneel, progressief en degressief
5.2 Het verloop van de marginale kosten in geval van proportioneel, progressief of degressief variabele kosten.
D6  Consumentengedrag
6.1 Begrippen voor beschrijven consumentengedrag:
  • betalingsbereidheid
  • prijselasticiteit van de vraag
  • inkomenselasticiteit van de vraag
  • complementaire goederen en substitutiegoederen
6.2 Met behulp van de begrippen substitueerbaarheid en complementariteit hoe een prijsverandering van het ene product kan leiden tot een vraagverandering van het andere product.
(alleen verbaal en grafisch, niet rekenkundig)
6.3 Verbanden tussen de mate waarin de prijs verandert, de mate van de daaruit volgende vraagverandering en de prijselasticiteit van de vraag (segmentelasticiteit).
6.4 Verbanden tussen de mate waarin het inkomen verandert, de mate van de daaruit volgende vraagverandering en de inkomenselasticiteit van de vraag
(alleen verbaal, niet rekenkundig en niet grafisch).
6.5 Het onderscheid tussen normale en inferieure goederen en tussen noodzakelijke/primaire en luxegoederen en de daarbij behorende inkomenselasticiteit.
(alleen verbaal, niet rekenkundig en niet grafisch)
6.6 Hoe veranderingen in betalingsbereidheid en/of de marktprijs leiden tot veranderingen in het consumentensurplus.
(alleen verbaal en grafisch, niet rekenkundig)
D7  Producentengedrag
7.1 Begrippen voor beschrijven producentengedrag:
  • resultaat (winst, verlies)
  • kostendekkend
7.2 Hoe het gedrag van producenten vanuit verschillende doelstellingen wordt beïnvloed:
(maximale) winst, (maximale) opbrengst, marktaandeel, kostendekking/break-even en continuïteit.
7.3 In een grafiek of tabel met de totale kosten en totale opbrengsten van een producent welke prijs en afzet de producent zal kiezen gegeven zijn doelstelling (integrale benadering; volledige mededinging / volkomen concurrentie en monopolie).
(alleen verbaal en grafisch, niet rekenkundig)
7.4 In een grafiek of tabel met de marginale en gemiddelde kosten en marginale en gemiddelde opbrengsten van een producent welke prijs en afzet de producent zal kiezen gegeven zijn doelstelling (marginale benadering; volledige mededinging / volkomen concurrentie en monopolie).
(alleen verbaal en grafisch, niet rekenkundig)
7.5 Hoe een monopolist prijsdiscriminatie kan inzetten om zijn doelstelling te bereiken.
(alleen verbaal en grafisch, niet rekenkundig)
7.6 Hoe een monopolist via prijsdiscriminatie een deel van het consumentensurplus kan afromen.
(alleen verbaal en grafisch, niet rekenkundig)
7.7 Hoe een producent op een markt met monopolistische concurrentie productdifferentiatie kan inzetten om zijn doelstelling te bereiken
(alleen verbaal, niet rekenkundig en niet grafisch).
7.8 Hoe een producent in een duopolie zal handelen gegeven zijn doelstelling (mede in relatie tot simultane en sequentiële spelen in subdomein F1).
(alleen verbaal en grafisch, niet rekenkundig)
7.9 Waarom een producent wel of niet toetreedt tot een nieuwe markt op basis van de overwegingen break-even-afzet of (maximale) winst.
7.10 Hoe veranderingen in de minimale prijs waartegen men het goed wil aanbieden en/of de marktprijs leiden tot veranderingen in het producentensurplus.
(alleen verbaal en grafisch, niet rekenkundig)
D8  Marktfalen, overheidsingrijpen en welvaart
8.1 Begrippen voor de beschrijving van marktfalen, overheidsingrijpen en welvaart:
  • positieve en negatieve externe effecten
  • onvolledige mededinging / onvolkomen concurrentie en marktmacht.
8.2 Situaties van marktfalen:
  • wanneer positieve of negatieve externe effecten optreden
  • wanneer bij de productie en/of consumptie van goederen en diensten geen of onvoldoende rekening wordt gehouden met de welvaart van toekomstige generaties
  • wanneer producten niet, onvoldoende of teveel worden geproduceerd dan maatschappelijke gewenst is
  • wanneer de marktprijs hoger of lager dan maatschappelijk gewenst is
  • wanneer misbruik van markmacht optreedt.
8.3 Waarom de overheid de productie van bepaalde goederen zelf organiseert (collectieve en quasi collectieve goederen) dan wel geheel of onder voorwaarden aan de markt overlaat.
8.4 Welke instrumenten de overheid toepast om het marktevenwicht te beïnvloeden:
  • minimumprijs en maximumprijs
  • kostprijsverhogende belastingen
  • kostprijsverlagende subsidies
  • productiequota
(alleen verbaal en grafisch, niet rekenkundig)
8.5 Hoe de overheid toezicht houdt op de markt en het marktevenwicht (Autoriteit Consument en Markt, Autoriteit Financiële Markten, kartelverboden).
8.6 De (verandering van de) som van het producentensurplus en consumentensurplus als een beperkte indicatie van (verandering in) welvaart.
D9  Arbeidsmarkt
9.1 Begrippen voor de beschrijving van de arbeidsmarkt:
  • vraag naar arbeid
  • aanbod van arbeid
  • werkloosheid
  • prijs van arbeid (uurloon)
  • vaste contracten en flexibele contracten
9.2 Hoe veranderingen in het aanbod van of de vraag naar arbeid leiden tot veranderingen op de arbeidsmarkt.
9.3 De invloed van arbeidsmarktinstituties (vakbonden, werkgeversorganisaties, minimumloon, cao’s) op het resultaat op de arbeidsmarkt: gevraagde en aangeboden hoeveelheid, werkloosheid en de prijs van arbeid.
9.4 Hoe contractvormen van invloed zijn op relatie tussen werkgever en werknemer en hoe dit een positieve / negatieve invloed kan hebben op de welvaart van de betrokkenen.