In de westerse landen zijn de officiële inflatiecijfers (gemeten inflatie) doorgaans laag. Strak monetair beleid en globalisering van de wereldeconomie hebben daaraan bijgedragen. Maar de ‘gevoelsinflatie’ kan afwijken van de gemeten inflatie. De gevoelsinflatie geeft weer hoe de consument denkt dat het gemiddelde prijspeil zich ontwikkelt. Het niveau waarop de consumenten de inflatie ‘voelen’ kan bepalend zijn voor hun bestedingen.

1 Leg uit dat consumentenbestedingen kunnen worden versneld als de gevoelsinflatie hoog is.
 
Hoge gevoelsinflatie wil zeggen dat mensen het gevoel hebben dat prijzen sneller stijgen.
Waarom zou je dan sneller je geld uitgeven?
2 Leg uit dat consumentenbestedingen ook kunnen worden afgeremd als de gevoelsinflatie hoog is. Gebruik in het antwoord het begrip koopkracht.
 
Hoge gevoelsinflatie wil zeggen dat mensen het gevoel hebben dat prijzen sneller stijgen.
Waarom zou je dan minder snel je geld uitgeven?
In de Verenigde Staten van Amerika (VS) gebruiken statistische bureaus twee officiële inflatiecijfers:

  • Consumentenprijsindex (CPI): dit meest bekende inflatiecijfer wordt in de VS op dezelfde manier berekend als het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) het inflatiecijfer in Nederland berekent. De prijsontwikkeling van de in de VS geconsumeerde goederen en diensten is de basis.
  • Producentenprijsindex (PPI), ook wel bekend als bbp-deflator:
    de prijsontwikkeling van de in de VS geproduceerde goederen en diensten is de basis. De optelsom van alle toegevoegde waardes in een jaar vormt het bruto binnenlands product (bbp).
    De index voor deze inflatie wordt gemeten met de formule:
    2014TV1_01
    (beide stijgingen worden gemeten van jaar tot jaar)
3

Maak van onderstaande tekst een economisch juiste redenering.

De CPI is een …(1)… en gewogen prijsindexcijfer. Een verandering van het consumptiepatroon kan aanleiding zijn om in de berekening van de CPI de …(2)… aan te passen.
De PPI is in het geval van inflatie …(3)… dan 100 omdat de stijging van het bbp uitgedrukt in …(4)… groter is dan de stijging van het bbp uitgedrukt in …(5)….

Kies uit:
bij (1)  enkelvoudig / partieel / samengesteld
bij (2)  partiële prijsindexcijfers / wegingsfactoren
bij (3)  groter / kleiner
bij (4)  geld / hoeveelheid goederen en diensten
bij (5)  geld / hoeveelheid goederen en diensten

In bron 1 is de gemeten inflatie in de VS weergegeven. In vrijwel elk jaar is er een verschil tussen de hoogte van de inflatie gemeten op basis van de CPI en de hoogte van de inflatie gemeten op basis van de PPI. Er zijn periodes waarin dit verschil erg groot is, zoals tussen 1978 en 1982. Toen beperkten de Arabische landen de export van olie naar de VS en Europa. De VS en Europa waren in die tijd sterk afhankelijk van olie uit de Arabische landen.

bron 1 inflatieontwikkelingen in de VS: 1965-2008

2014TV1_02
in de grafiek gebruikte percentages voor de jaren 1975 tot en met 1980:

jaar

op basis van PPI

op basis van CPI

1975 5,5 6,0
1976 6,2 6,8
1977 6,5 7,2
1978 7,2 7,5
1979 7,5 11,8
1980 8,0 13,0
Gebruik bron 1 bij de vragen 4 en 5.

4

Bereken de CPI in de VS van 1980 met 1978 als basisjaar.

 
Basisjaar 1978 betekent dat het CPI in dat jaar 100 is.
Daarna is de jaarlijkse stijging van de prijzen in de tabel te vinden.
De wegingsfactor van olie en brandstoffen is in de VS bij de CPI hoger dan bij de PPI.

5

Voor het verklaren van het verschil tussen de CPI en de PPI in de VS in de periode 1978-1980 kunnen vier van de volgende zeven denkstappen worden gebruikt.

Kies de juiste vier denkstappen en zet deze in de juiste volgorde. Start met denkstap 1.

(1) Arabische landen beperken de export van olie naar de VS.
(2) De prijzen van olie en brandstoffen in de VS dalen.
(3) De prijzen van olie en brandstoffen in de VS stijgen.
(4) In de VS ontstaat een aanbodtekort van olie.
(5) In de VS ontstaat een vraagtekort naar olie.
(6) Inflatie op basis van de CPI stijgt sterker dan op basis van de PPI.
(7) Inflatie op basis van de PPI stijgt sterker dan op basis van de CPI.

 
Je begint bij 1.
Daarna komen in willekeurige volgorde: 2 of 3 en 4 of 5.
Je eindigt met 6 of 7 (zie tabel of grafiek).
1

Een antwoord waaruit blijkt dat consumenten (bepaalde) aankopen naar voren halen, wanneer ze een hoge / hogere inflatie in de komende periode verwachten.

2

Een antwoord waaruit blijkt dat consumenten bij een hoge gevoelsinflatie hun koopkracht te laag inschatten en daardoor minder gaan besteden.

Opmerking: als niet uit de formulering blijkt dat het gaat om een beleving / inschatting maximaal 1 scorepunt.

3

bij (1) samengesteld
bij (2) wegingsfactoren
bij (3) groter
bij (4) geld
bij (5) hoeveelheid goederen en diensten

4

Een voorbeeld van een juiste berekening is:
(1,118 × 1,13) × 100 = 126,3

5

1 – 4 – 3 – 6

Opmerking: uitsluitend 2 of 0 scorepunten.

2018-09-27T15:59:03+02:00