Het financieringstekort geeft het bedrag aan waarmee de staatsschuld in een jaar toeneemt.
Meestal wordt het financieringstekort omschreven met de berekening:  begrotingstekort – aflossingen.

Bijvoorbeeld:
als in 2016 van de overheid bekend is dat:

  • totale inkomsten € 244 mld
  • totale uitgaven € 257,4 mld
    • incl. aflossingen € 5 mld

De overheid komt dus gedurende 2016 een bedrag van € 13,4 mld. tekort. Dat bedrag moeten geleend worden op de kapitaalmarkt. Dit noemen we het begrotingstekort.

Door deze nieuwe leningen zal de schuld dus eerst toenemen met € 13,4 mld.
Er worden echter ook oude schulden afgelost te waarde van € 5 mld. Dat zorgt weer voor een afname van de schuld.

begrotingstekort: (extra) nieuwe leningen
aflossingen: oude leningen aflossen             
financieringstekort
schuld stijgt met € 13,4 mld.
schuld daalt met €   5 mld.      –
toename schuld €   8,4 mld. (per saldo)
Uiteindelijk neemt de schuld dus niet met € 13,4 mld. toe, maar met € 8,4 mld. (= financieringstekort.)

Verwarring

Soms wordt in opgave de uitgaven van de overheid excl. aflossing gegeven.
Wanneer je dan ‘uitgaven – inkomsten’ uitrekent, krijg je niet het begrotingstekort maar direct het financieringstekort!

Formules kunnen in dit geval verwarrend werken. In plaats van de formule uit je hoofd te leren, kun je beter goed kijken naar de gegevens:

  • hoeveel moet de overheid in dit jaar aan geld lenen? = begrotingstekort
  • met welk bedrag verandert de totale schuld van de overheid? = financieringstekort