Het is eigenlijk een verzamelnaam voor uiteenlopende opgelegde betalingen aan de overheid. Je kunt daarbij denken aan:
- milieuheffingen
- invoerrechten
- accijnzen
- btw
Soms is het ophalen van geld het belangrijkste doel van een heffing, maar vaak dienen heffingen ook een ander doel.
De overheid kan een heffing gebruiken om de kosten van negatieve externe effecten alsnog in de prijs van een product tot uitdrukking te krijgen, bijvoorbeeld in het geval van de vliegtax.
Eigenlijk wordt zo met behulp van heffingen een product duurder gemaakt om het gebruik ervan af te remmen.
Een vliegtax maak tickets duurder, waardoor minder mensen een vliegticket kopen. Op die manier neemt de milieuvervuiling en de geluidsoverlast van deze productie en consumptie af.
Tabakaccijns maakt sigaretten duurder, waardoor het gebruik ervan afneemt en de gezondheid van de bevolking verbetert.
De accijns op benzine maken benzine duurder, waardoor mensen minder benzine gaan gebruiken en minder milieu vervuilen.
Maar in welke mate het gebruik afneemt hangt af van de prijselasticiteit van de vraag. En die is bij benzine heel laag.
Daarom denken veel mensen dat in dit geval de accijns vooral gebruikt wordt om de staatskas te spekken. Waarschijnlijk is dat ook zo, maar als we ervan uitgaan dat de overheid tóch inkomsten nodig heeft, is het waarschijnlijk een betere manier van belastingheffing dan een extra hoge inkomstenbelasting.
Heffing verandert de verkoopbereidheid
Zoals eerder besproken (zie uitleg verkoopbereidheid) geeft de aanbodlijn aan welk bedrag producenten minimaal willen ontvangen voordat zij bereid zijn een bepaalde hoeveelheid te leveren.
Producent 1 wil minimaal € 10
Producent 2 wil minimaal € 12,50
Producent 3 wil minimaal € 15
Producent 4 wil minimaal € 17,50
Producent 5 wil minimaal € 20
De overheid belast vervolgens de producenten met een heffing van € 5:
om nog steeds € 10 over te houden, moet producent 1 € 15 aan de consumenten in rekening brengen. Er ontstaat nu een verschil tussen consumentenprijs (wat betaald moet worden) en producentenprijs (wat de producent over houdt).
Producent 2 vraagt € 17,50 om zijn minimale € 12,50 over te houden
Producent 3 vraagt € 20 om zijn minimale € 15 over te houden
Producent 4 vraagt € 22,50 om zijn minimale € 17,50 over te houden
Producent 5 vraagt € 25 om zijn minimale € 20 over te houden
De aanbodlijn stijgt dus met het bedrag van de heffing!
Heffing verandert de aanbodlijn
Hoe ziet dat eruit met een aanbodlijn?
Stel een aanbodvergelijking van Qa = 2,5P – 15
Er komt een heffing van € 10
Door de heffing wil de producent van de consument € 10 extra ontvangen. Alleen dan verdient de producent het bedrag dat hij wil verdienen.
De aanbodvergelijking wordt daardoor:
Q’a = 2,5P – 40
De aanbodlijn schuift naar boven. En wel met het bedrag van de heffing.
Heffing heeft invloed op de evenwichtsprijs
Onderstaande twee figuren laten het effect van dezelfde heffing bij verschillend consumentengedrag zien.
Afwentelingspercentage is dus iets anders dan de procentuele stijging van de prijs!Gevolgen van een heffing voor de welvaart
De opstelsom van consumentensurplus en producentensurplus – in de grafiek aangegeven met resp. een C en een P – zijn in dan maximaal.
In de afbeelding daaronder heeft de overheid de producenten belast met een (flinke) heffing. Als gevolg daarvan is de aanbodlijn naar boven verschoven en ontstaat een nieuwe evenwichtsituatie met een hogere prijs.
Pc = | de consumentenprijs, waarin (een deel van) de heffing is verrekend. |
Pp = | de producentenprijs, het bedrag dat de producenten overhouden nadat zij de heffing aan de overheid hebben betaald. |
C | we zien dat het consumentensurplus ten opzichte van de uitgangssituatie flink is afgenomen. |
P | we zien dat ook het producentensurplus flink is afgenomen. Ondanks de hogere consumentenprijs (Pc) is de opbrengst per product voor de producent (Pp) lager dan zonder heffing. |
O | tegenover de afname van de welvaart die ontstaat door een kleiner consumenten- en producentensurplus, staat een bedrag dat de overheid ontvangt. Met dit bedrag kan de overheid o.a. collectieve goederen producen die weer welvaart opleveren. |
WV | de toename van de welvaart (O) is kleiner dan het verlies aan welvaart. Per saldo daalt de welvaart met de driehoek WV. Deze Harberger-driehoek geeft het welvaartsverlies weer. |