Uit een onderzoeksrapport, begin 2015:

De vermogensverschillen in de wereld nemen toe. In 2012 bezat de rijkste 1% van de wereld bijna de helft van het totale vermogen. In 2014 is dat opgelopen naar precies de helft. Als deze ontwikkeling zich doorzet, bezit de rijkste 1% van de wereld in 2016 meer dan de helft van het totale vermogen.

Niels en Eva zitten in de examenklas en willen naar aanleiding van het bovenstaande bericht de vermogensverdeling in hun land onderzoeken voor hun profielwerkstuk. Ze hebben twee deelvragen geformuleerd:

  • Is de vermogensverdeling in ons land in 2014 ten opzichte van 2012 schever geworden?
  • Welke maatregelen kunnen genomen worden om een steeds schever wordende vermogensverdeling aan te pakken?

Niels heeft op de site van het Bureau voor Statistiek (BS) statistieken gevonden van de vermogensverdeling in hun land in 2012 en 2014 (bron 1). Hij vraagt zich af: “Hoe kunnen er vermogensgroepen bestaan die 0% of minder van het totale vermogen bezitten, terwijl er binnen die groepen ook huishoudens zijn die spaargeld of een eigen huis hebben, wat volgens het BS ook tot vermogen wordt gerekend?” Eva kan hem dat wel uitleggen.

Gebruik bron 1.

1 Geef namens Eva antwoord op de vraag van Niels.

Vermogen = bezittingen – schulden

De Lorenzcurve van de vermogensverdeling in 2014 heeft Niels niet kunnen vinden. Maar op basis van het staafdiagram van 2014 kan Niels wel een Lorenzcurve van 2014 schetsen.

Gebruik bron 1.

2 Zal de Lorenzcurve van de vermogensverdeling in 2014 een boller of minder bol verloop hebben dan de Lorenzcurve in 2012? Verklaar het antwoord met behulp van de staafdiagrammen.

Hoe verder de lijn van de diagonaal, hoe schever de vermogensverdeling.
Zijn de vermogensverschillen groter of kleiner geworden?

Bron 1

Niels en Eva denken dat door middel van een belastingmaatregel de vermogensverschillen kunnen worden aangepakt, met de aanname dat de belasting in mindering wordt gebracht op het vermogen. In hun onderzoek stuiten ze op een nieuwe regeling van de vermogensrendementsheffing die de regering gaat doorvoeren in 2017 (zie bron 3). Niels vergelijkt deze nieuwe regeling met de bestaande regeling in 2014 (zie bron 2) en doet vervolgens twee beweringen:

  • bewering 1
    “De verhoging van de vrijstelling van € 21.000 naar € 25.000 op zichzelf heeft een nivellerend effect op de vermogensverdeling na belastingheffing.”

  • bewering 2
    “De nieuwe fictieve rendementen lopen op, dat betekent dat de regering ervan uitgaat dat huishoudens met een groot vermogen hogere rendementen kunnen behalen door bijvoorbeeld meer risicospreiding.”

Gebruik bron 2 en 3.

3 Leg uit dat verhoging van de vrijstelling een nivellerend effect kan hebben op de vermogensverdeling.

Wie profiteren in verhouding het meest van de extra vrijstelling?

4 Leg uit dat huishoudens met een groot vermogen meer risicospreiding in hun beleggingen kunnen toepassen en zodoende hogere rendementen kunnen behalen.

Risicospreiding is het verdelen van het belegde vermogen over verschillende beleggingen.

Bron 2  regeling vermogensrendementsheffing in 2014

werkelijk vermogen zoals vastgesteld op 1 januari
vrijstelling € 21.000
belastbaar vermogen werkelijk vermogen – vrijstelling
fictief rendement waarmee wordt gerekend  4% van het belastbaar vermogen 
vermogensrendementsheffing 30% van het fictief rendement

Bron 3  regeling vermogensrendementsheffing vanaf 2017

werkelijk vermogen zoals vastgesteld op 1 januari
vrijstelling € 25.000
belastbaar vermogen werkelijk vermogen – vrijstelling
  belastbaar vermogen fictief rendement heffing
schijf 1 0 – € 125.000 2,9% 30%
schijf 2 € 125.001 – € 1.025.000 4,7% 30%
schijf 3 ≥ € 1.025.001 5,5% 30%

Ten slotte willen Niels en Eva uitrekenen of de vermogensverschillen inderdaad afnemen door de nieuwe regeling. Daartoe gaan ze de geplande nieuwe regeling van 2017 vergelijken met de regeling van 2014 voor een huishouden met een vermogen van € 200.000 en een huishouden met een vermogen van € 2.000.000. Ze gaan ervan uit dat tussen 2014 en 2017 geen vermogensgroei heeft plaatsgehad. Eva heeft een tabel gemaakt en de berekeningen voor een huishouden met een vermogen van € 200.000 al ingevuld (zie bron 4).

Gebruik bron 2, 3 en 4.

Bron 4  rekenvoorbeeld regeling vermogensrendementsheffing 2014 en 2017

vermogensrendementsheffing huishouden met vermogen van
  € 200.000 € 2.000.000
regeling 2014 € 2.148,00 € … A …
regeling 2017 € 1.792,50 € … B …
5

Zijn op basis van het rekenvoorbeeld de vermogensverschillen na belasting in 2017 ten opzichte van 2014 toegenomen of afgenomen?
Ga als volgt te werk:

  • Bereken het bedrag dat moet worden ingevuld bij A.
  • Bereken het bedrag dat moet worden ingevuld bij B.
  • Laat met behulp van verhoudingsgetallen zien of de vermogensverschillen zijn toegenomen of afgenomen.
1

Bij deze vermogensgroepen zijn de schulden even groot als of groter dan de bezittingen.

2

boller
In 2014 is de lengte van de staven (vermogensaandelen) van de uiterste groepen toegenomen (en van die in het middengebied afgenomen).

3

Huishoudens met kleine vermogens profiteren relatief meer van de verhoging van de vrijstelling dan huishoudens met grote vermogens. Daardoor betaalt de groep huishoudens met een klein vermogen relatief minder belasting dan de groep huishoudens met een groot vermogen. (Met de aanname dat belasting in mindering wordt gebracht op het vermogen, zal dit leiden tot nivellering van de vermogensverdeling.)

4

Een voorbeeld van een juiste uitleg is:

  • Grote vermogens kunnen worden verdeeld over meer en minder risicovolle beleggingen (waarbij in mindere mate dan bij kleine vermogens versnippering optreedt, met relatief hoge transactiekosten)
  • Dit maakt hogere rendementen mogelijk, omdat eventuele tegenvallers kunnen worden opgevangen door minder risicovolle beleggingen
5

afgenomen

Een voorbeeld van een juiste berekening is:

  • rendementsheffing A: (2.000.000 − 21.000) × 0,04 × 0,3 = € 23.748
  • rendementsheffing B:
    2.000.000 − 25.000 = € 1.975.000
    schijf 1     € 125.000 × 0,029      = €     3.625
    schijf 2     € 900.000 × 0,047      = €   42.300
    schijf 3     € 950.000 × 0,055      = €   52.250  +
    = €   98.175 × 0,3 = € 29.452,50
  • Groepen met grote vermogens betalen in 2014 (23.748/2.148=) 11,06 en in 2017 (29.452/1.7892=) 16,43 keer meer belasting dan groepen met kleine vermogens (zodat vermogensverschillen na belasting zijn afgenomen)