De inkomenselasticiteit (Ei) is een vermenigvuldigingsfactor die aangeeft in welke mate de vraag naar een bepaald product reageert op een inkomensverandering (beide gemeten in procentuele veranderingen).
Om deze vermenigvuldigingfactor uit te rekenen, kunnen we de algemene formule voor elasticiteit gebruiken:
Elasticiteit uitrekenen
Gebruik altijd dezelfde manier om elasticiteiten uit te rekenen.
Het maakt daarbij niet uit of het om prijselasticiteit of inkomenselasticiteit gaat.
Bijvoorbeeld:
Het inkomen van consumenten neemt van € 20.000 naar € 21.000 toe. Als gevolg daarvan gaan de consumenten 3% meer kopen van een bepaald product.
Mogelijke waardes
Inferieure goederen: Ei < 0
Een negatieve elasticiteit duidt op een negatief verband tussen oorzaak en gevolg.
Dat betekent in dit geval dat een inkomensstijging leidt tot een daling naar de vraag naar dit product.
%Δ inkomen × Ei = %Δ vraag | ||
een daling van het inkomen | -3% × -2 = +6% | heeft een stijging van de vraag tot gevolg |
een stijging van het inkomen | +2% × -0,5 = -1% | zal leiden tot een daling van de vraag. |
Goederen waarvan men minder gaat kopen naarmate het inkomen stijgt, ervaren de consumenten blijkbaar als “minderwaardig” (=inferieur). Men heeft, indien men het zich kan veroorloven, liever een ander/beter product.
Als voorbeeld van inferieure goederen kun je denken aan vakantie in eigen land (bij een hoger inkomen gaat men naar het buitenland) of aan gehakt (bij een hoger inkomen koopt men vaker biefstuk i.p.v. gehakt). In alle gevallen neemt de vraag naar dit product af, wanneer het inkomen stijgt.
Indifferente goederen: Ei = 0
Een elasticiteit met de waarde 0 duidt erop dat er geen verband is tussen oorzaak (een inkomensverandering (Y)) en gevolg (een vraagverandering).
Immers:
%Δ inkomen × Ei = %Δ vraag | ||
zowel een stijging als een daling van het inkomen | iets% × 0 = 0% | leidt niet tot een verandering van de vraag. |
Noodzakelijke goederen: 0 < Ei < 1
Indien de waarde van de inkomenselasticiteit tussen de 0 en de 1 ligt, is er sprake van een (zwak) positief verband:
de consument gaat wel méér van het product kopen als het inkomen stijgt, maar de stijging van de vraag is kleiner dan de stijging van het inkomen (%ΔQv < %ΔY).
De vraag reageert minder dan evenredig op het inkomen, zoals je kunt zien in het groene deel van de onderstaande Engelcurve.
Luxe goederen: Ei > 1
Indien de waarde van de inkomenselasticiteit groter dan 1 is, is er sprake van een (sterk) positief verband:
de consument gaat (veel) méér van het product kopen als het inkomen stijgt. Waarbij de stijging van de vraag groter is dan de stijging van het inkomen (%ΔQv > %ΔY ).
De vraag reageert meer dan evenredig op het inkomen, zoals je kunt zien in het blauwe deel van de onderstaande Engelcurve.
De kleurtjes op deze lijn corresponderen met de bijbehorende waardes van de inkomenselasticiteit:
Bijvoorbeeld:
Bij luxe goederen stijgen de uitgaven meer dan evenredig ten opzichte van het inkomen.
Daarbij hoort een progressief stijgende uitgavenlijn en een inkomenselasticiteit van boven de 1.
Drempelinkomen
Een drempelinkomen geeft aan dat het inkomen eerst een bepaalde hoogte moet hebben, voordat mensen het product (kunnen) gaan kopen.