Een kringloopschema is een vereenvoudigde weergave van de belangrijkste geldstromen in een economie.

Vereenvoudigde weergave wil zeggen dat er dus veel geldstromen niet opgenomen zijn.
Toch is het een nuttig plaatje om de samenhang tussen gezinnen, bedrijven, ‘banken’, buitenland en de overheid te bekijken.

kringloopnr1

Legenda:

Y = (netto) nationaal inkomen
C = (particuliere) consumptie
S = (particuliere) besparingen
B = belasting
O = overheidsbestedingen
In = netto (particuliere) investeringen
E = export
M = import

Let op
bekijk de beschrijving van investeringen
en overheidsbestedingen goed!

(B-O) = financieringssaldo overheid
wanneer de overheid geld tekort komt, moet de overheid geld lenen via de financiële instellingen.

(E-M) = saldo lopende rekening
wanneer wij meer exporteren dan importeren dan moet het buitenland ons meer betalen dan ze ontvangen. Zij komen dus geld tekort dat ze bij ons (via de financiële instellen) moeten lenen.

Zoals gezegd is dit schema een vereenvoudigde weergave van de belangrijkste geldstromen tussen de diverse sectoren in onze economie. Het gaat hierbij om een gesloten systeem: dat wil zeggen dat er geen geld in een sector ‘blijft hangen’. In elke sector geldt dat het totale geldbedrag dat binnenkomt er ook weer uit gaat.

In bovenstaand schema is één pijl opgenomen die géén geldstroom weer geeft: productiefactoren. Daarvoor is eenmalig gekozen om duidelijk te maken waarom gezinnen het nationaal inkomen ontvangen:
Het nationaal inkomen is al het primaire inkomen dat we met elkaar verdienen. Primair inkomen komt voort uit de levering van productiefactoren. Gezinnen bezitten de productiefactoren (arbeid, natuur, kapitaal en ondernemerschap) en ontvangen daarvoor dus de beloning (loon+pacht+huur+rente+winst = nationaal inkomen) van de bedrijven die deze productiefactoren gebruiken.

Macro-economische identiteiten

Door de gemaakte keuzes en gekozen definities van de begrippen, kunnen we een aantal gelijkheden herleiden.
We noemen dat macro-economische identiteiten.
We kunnen die herleiden door per sector te kijken welke pijlen er IN en UIT gaan.

Gezinnen
IN
= UIT
Y = C + S + B
Y = C + S + B

Gezinnen moeten over hun inkomen belasting betalen. Zij sparen een aanzienlijk deel van hun inkomen (denk hierbij ook aan pensioensparen en verzekeringspremies). En natuurlijk geven zij geld uit aan consumptie, het kopen van goederen en diensten.
 

Bedrijven 1.

IN
= UIT
C + I + O + E = Y + M
Y = C + I + O + E – M

Het inkomen wordt verdiend door producten te maken voor gezinnen, bedrijven, overheid en het buitenland. Maar omdat in de bestedingen C, I, O en E ook producten zitten die we niet zelf maken, maar importeren, moeten we M van de bestedingen af halen. Alleen aan producten die we zelf maken verdienen we inkomen.

2.

IN
= UIT
C + I + O + E = Y + M
E – M = Y – (C + I + O)
Y – (C + I + O) = (E – M)

Y – (C+I+O) = nationale spaarsaldo
We hebben een positief nationaal spaarsaldo wanneer we meer verdienen (Y) dan we zelf aan producten kopen (de binnenlandse bestedingen C+I+O). Dit extra inkomen hebben we verdiend door producten te exporteren naar het buitenland.
 

Hieruit volgt..

of

Financiële instellingen
 

Y
= Y
 C + S + B = C + I + O + E – M
omdat ‘C’ aan beide kanten staat, kunnen we die ook weg laten
S + B = I + O + E – M
we kunnen vervolgens de letters groeperen:
  – voor de particuliere sectoren gezin en bedrijven
  – voor de overheid
  – voor het buitenland
(S -I) + (B-O) = (E-M)
(S-I) + (B-O) = (E-M)

Ook hier kunnen we het nationale spaarsaldo uitrekenen: (S-I)+(B-O).
In dit geval is dat spaarsaldo opgedeeld in een spaarsaldo van de particuliere sector (S-I) en een spaarsaldo van de overheidssector (B-O).