Opgave 1
De markt van spinazie kan gezien worden als een markt van volkomen concurrentie.
De markt kan in een model beschreven worden met de volgende vergelijkingen:
Qv = -10P + 500
Qa = 10P – 50
waarbij:
P = prijs van 1 kg spinazie in eurocenten
Q = hoeveelheid spinazie per dag × 1.000 kg.
1 |
Teken de vraaglijn en de aanbodlijn van spinazie in één grafiek. |
2 |
Bereken de prijs van spinazie zoals die door vrije werking van vraag en aanbod tot stand zal komen. |
De overheid is bang dat boeren failliet gaan bij deze lage marktprijs. Om hen te beschermen stelt de overheid een minimumprijs van € 0,35 per kilo vast.
Eventuele overschotten worden door de overheid opgekocht en vernietigd.
3 |
Geef in de grafiek van vraag 1 aan:
Controleer je tekening door de gegevens ook uit te rekenen. |
4 |
Hoe groot is het aanbodoverschot dat ontstaat door de minimumprijs? |
Opgave 2
Ook voor melk hanteerde de overheid jaren lang een minimumprijs.
Stel dat de markt van melk als volgt kan worden beschreven:
Qv = -5P + 100
Qa = 3P + 20
waarbij:
P = prijs van melk in eurocenten per liter
Q = hoeveelheid melk in 10.000 liters per dag
Om de melkproductie in eigen land te behouden en melkveehouders te beschermen tegen een te lage marktprijs, kent deze markt een minimumprijs van € 0,15 per liter.
Daardoor zijn de melkveehouders van een redelijk inkomen verzekerd.
5 |
Bereken de omvang van het aanbodoverschot dat ontstaat door het hanteren van een minimumprijs. |
6 |
Bereken de kosten voor de overheid die ontstaan door het (moeten) opkopen van het melkoverschot. |
7 |
Hoe kan de overheid ervoor zorgen dat de kosten van het opkopen afnemen (zonder dat zij de minimumprijs verlagen)? |
8 |
De minimumprijs leidt tot een afname van het consumentensurplus. |
9 |
Welke twee nadelen heeft de minimumprijs dus voor de burgers? |