Met geld sparen verdien je rente. Maar in dezelfde periode stijgen meestal ook de prijzen. Of je later méér kunt kopen hangt dus niet alleen af van de hoogte van de rente. Met de reële rente weet je of je spaargeld ook meer koopkracht oplevert.
Nominale rente
Rente is de prijs van geld.
Iemand die geld over heeft, kan dat aanbieden. In ruil voor het beschikbaar stellen van het geld, ontvangt deze persoon rente.
Iemand die geld tekort heeft, kan dat vragen. In ruil voor het lenen van het geld, betaalt deze persoon rente.
Met nominale rente wordt het geldbedrag bedoeld dat iemand krijgt/moet betalen.
Een nominale rente van 3% op je spaarrekening, betekent dat je geldbedrag met 3% zal groeien.
De hoogte van de nominale rente, zoals elke prijs, komt tot stand door vraag en aanbod. In dit geval is er echter één heel belangrijke aanbieder: de banken.
Vragers én aanbieders zijn gevoelig voor risico’s.
Aanbieders:
Vragers:
Veranderingen in de inflatie, of veranderingen die de onzekerheid beïnvloeden, hebben dus via vraag en aanbod gevolgen voor de hoogte van de rente.
Inflatie
Geld heeft alleen waarde als je er producten voor kunt kopen.
De waarde van het geld wordt dus bepaald door het aantal producten dat je voor een bepaald bedrag kunt kopen.
En het aantal producten dat je kunt kopen met een bepaald bedrag, wordt bepaald door de prijs van deze producten.
Wanneer er inflatie is, stijgen de prijzen. Dat zorgt ervoor dat je met een bedrag in de toekomst minder kan kopen.
Dat geldt dus ook wanneer je geld spaart of geld leent.
Reële rente
Wanneer je 5% spaarrente krijgt bij de bank, klinkt dat best aardig. Wanneer je echter weet dat de prijzen in een jaar óók met 5% stijgen, verdien je eigenlijk niets met sparen. Je kunt na een jaar sparen net zoveel kopen als voorheen.
De opbrengst van sparen en beleggen moet daarom eigenlijk bekeken worden in combinatie met de inflatie. Dan pas kun je iets zinnigs zeggen over hoe aantrekkelijk sparen of beleggen is.
Wanneer we de opbrengst van het sparen -de nominale rente- corrigeren met de inflatie, spreken we van reële rente.
Met de reële rente kunnen we laten zien of het sparen ertoe leidt dat je na een jaar meer/minder producten kunt kopen.
Een positieve reële rente
Stel dat we nu € 100,- hebben en een ijsje € 1,- kost.
Dan kunnen we nu 100 ijsjes kopen.
Als we sparen, hebben we na een jaar
(€ 100 × 1,05) € 105,-
maar een ijsje kost inmiddels ( € 1 × 1,03) € 1,03.
Dan kunnen we na een jaar (€ 105 : € 1,03) 101,94 ijsjes kopen.
Maar het kan ook met indexcijfers:
In beide gevallen zien we dat we 1,94% méér ijsjes kunnen kopen.
Er is sprake van een positief reëel rendement.
Een negatieve reële rente
Stel dat we nu € 100,- hebben en dat een ijsje € 1,- kost.
Wederom kunnen we nu 100 ijsjes kopen.
Als we gaan sparen, hebben we over een jaar
(€ 100 × 1,04) € 104,-
maar een ijsje kost dan al (€ 1 × 1,06) € 1,06.
Dan kunnen na een jaar nog maar (€ 104 : € 1,06) 98,11 ijsjes kopen.
Ook nu kunnen we hetzelfde berekenen met indexcijfers:
In beide gevallen zien we dat we na een jaar sparen 1,89% minder ijsjes kunnen kopen.
Er is sprake van een negatief reëel rendement.
Invloed van inflatie op de nominale rente
Mensen die geld kunnen sparen (of geld kunnen beleggen) kijken dus niet alleen naar het nominale rendement, maar vooral naar het reële rendement.
Als er veel inflatie is, daalt dat reële rendement. Sparen wordt minder aantrekkelijk. Daarom zal naarmate de inflatie toeneemt het aanbod van spaargeld afnemen.
Omdat de nominale rente tot stand komt door een proces van marktwerking (vraag en aanbod), zal de rente stijgen.