De regels van Brussel, het groei- en stabiliteitspact, kunnen een reden zijn waarom de Nederlandse overheid bezuinigt terwijl het economisch slecht gaat: het is afgesproken.
Bij de oprichting van de Europese Monetaire Unie hebben de eurolanden in het Verdrag van Maastricht elkaar beloofd de overheidsfinanciën op orde te houden. Dat betekent in de praktijk dat het financieringstekort niet meer dan 3% van het BBP mag worden en de staatsschuldquote niet meer dan 60% van het BBP mag zijn.
Deze afspraken zijn gemaakt omdat:
- als overheden veel geld lenen de rente zal stijgen. Een eenvoudig vraag- en aanbodeffect: meer vraag leidt tot een hogere prijs.
Een stijging van de rente zorgt vervolgens niet alleen bij de overheid zelf voor steeds minder geld voor nuttige uitgaven, maar maakt het ook voor bedrijven moeilijker om geld te lenen voor investeringen. - als overheden té veel geld lenen, zouden ze uiteindelijk failliet kunnen gaan omdat niemand meer bereid is geld aan hen uit te lenen.
- deze ‘grens’ om overheden nog onder normale rentepercentages krediet te verschaffen ligt volgens economen bij zo’n 80% van het BBP. Er is dus sprake van een veiligheidsbuffer bij de afspraak 60%.
- als een land failliet gaat, moeten de andere landen helpen. Anders krijgen veel beleggers en banken niets meer terug van hun geld en kan er een domino-effect van faillissementen optreden.