Flexibele wisselkoersen veroorzaken wisselkoersrisico’s die een nadelig effect hebben op de internationale handel. Daarom maken landen soms afspraken om hun “munten aan elkaar te koppelen”. In zo’n geval wordt afgesproken dat wanneer een bepaalde valuta teveel in waarde stijgt of daalt, de monetaire autoriteiten in zullen grijpen om de koers te corrigeren. Dat ingrijpen noemen we interveniëren.
Er zijn over de hele wereld diverse gebieden die een systeem van vaste wisselkoersen hanteren. Die systemen zijn niet overal hetzelfde, maar lijken wel erg op elkaar.
Hier bespreken we de werking van vaste wisselkoersen en wisselkoersinterventie aan de hand van het Europese Monetaire Stelsel. Een systeem dat nu niet meer bestaat, maar dat aan de wieg stond van de Euro.
De afspraken
Binnen het EMS werd een gewenste wisselkoersverhouding afgesproken. De zogenaamde spilkoers.
Valuta’s mochten vrij bewegen rond deze spilkoers.
Bij een afwijking ten opzichte van de spilkoers van meer dan 2,25% gold de afspraak dat centrale banken gezamenlijk zouden ingrijpen om de koers te herstellen.
Bij dit ingrijpen (interveniëren) wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De EMS-afspraken zijn aangegeven in het blauw, de situatie op de valutamarkt in zwart.
Binnen het EMS is afgesproken dat de gulden tussen de 0,88 en de 0,92 Duitse Marken moet kosten.
Vraag en aanbod bepalen de hoogte van de wisselkoers. In dit geval DM 0,9085.
Omdat in dit geval de koers van de gulden binnen de bandbreedte zit, hoeven de centrale banken niets te ondernemen.
Nu zien we dat vraag en aanbod ervoor zorgen dat er een té hoge wisselkoers van de gulden ontstaat.
Afgesproken was een maximale koers van DM 0,92 terwijl een gulden nu DM 0,925 kost.
De centrale banken van Nederland (DNB) én Duitsland (BuBa) moeten nu interveniëren.
Directe interventie
Bij directe interventie gaan centrale banken zélf op de valutamarkt kopen of verkopen.
Onder normale omstandigheden koopt of verkoopt een Centrale Bank zelf niets op de valutamarkt. Daarom kunnen ze niet minder (dan niets) kopen of verkopen.
De Centrale Banken kunnen dus méér kopen of méér verkopen. Afhankelijk van wat nodig is.
Nu de koers van de gulden te hoog is, moeten zij er dus voor zorgen dat de prijs van de gulden weer gaat dalen. Dat kan door het aanbod van guldens te vergroten.
In dit geval moeten zowel DNB als BuBa guldens gaan aanbieden. Dat betekent dat zij DM gaan kopen met guldens. Bij het kopen van DM met guldens, bieden zij de guldens dus aan. Daardoor verschuift de aanbodlijn van guldens naar rechts.
Er ontstaat een nieuwe wisselkoers die – dankzij de interventie – weer binnen de bandbreedte valt.
Indirecte interventie
De Centrale Bank kan er ook voor zorgen dat anderen meer of minder guldens willen kopen. Via de hoogte van de rente kan DNB Nederland aantrekkelijker of minder aantrekkelijk maken voor internationale beleggers.
Beleggers zoeken met hun geld de wereld af naar landen waar ze hun spaargeld tegen een gunstige rente op een spaarrekening kunnen zetten. Als in Nederland de rente stijgt, wordt Nederland aantrekkelijker om te sparen. Om in Nederland geld op een spaarrekening te kunnen zetten, moeten de buitenlandse beleggers wel eerst guldens kopen (vragen).
Uiteraard kan DNB Nederland ook minder aantrekkelijk maken voor de buitenlandse beleggers door de rente in Nederland te verlagen.
De gulden is te duur. De koers moet dus omlaag gebracht worden.
Door de rente in Nederland te verlagen, zorgt DNB ervoor dat beleggen in Nederland minder aantrekkelijker wordt. De buitenlandse beleggers blijven weg uit Nederland en hebben dus geen guldens meer nodig. De vraag naar de gulden neemt dus af. Hierdoor verschuift de vraaglijn naar links.
Er ontstaat een nieuwe wisselkoers die – dankzij de interventie – weer binnen de bandbreedte valt.
Meer gedetailleerd: