Ga bij fouten of ontbrekende antwoorden naar de bijbehorende theorie. Gebruik daarvoor de rode knop voor elke vraag.
Bekijk deze theorie voordat je verder gaat.

Kennen

§ 1 – Algemeen

Ruilen over de tijd betekent dat je een deel van je inkomen / bestedingen / consumptie verplaatst in de tijd.

2

Het besteedbaar inkomen is bruto inkomen min belastingen plus uitkeringen.

De vermogensmarkt is het geheel van vraag naar- en aanbod van financiële middelen (geld).
Deze markt is onder te verdelen in de geldmarkt en de kapitaalmarkt.
De prijs op deze markt(en) noemen we rente.

Rente krijg je als je spaart en betaal je als je leent.

Inflatie is het stijgen van het algemene prijspeil.

reëel loonZet de volgende woorden op de juiste plek in de figuur:

  • NIC (nominale indexcijfer)
  • RIC (reële indexcijfer)
  • PIC (prijsindexcijfer)
  • prijs
  • aantal producten
  • bedrag

Op de balans van een onderneming staan de bezittingen en de financiering van de bezittingen op een bepaald moment  .
Op de balans staan daarom voorraadgrootheden.

Op de resultatenrekening van een onderneming staan de opbrengsten en de kosten in een bepaalde periode .
Op de resultatenrekening staan daarom stroomgrootheden.

§ 2 – Pensioen

Het pensioenstelsel in Nederland bestaat uit drie pijlers:

  1. basispensioen (AOW)
  2. bedrijfspensioen
  3. eigen besparingen

Bij een omslagstelsel wordt de betaalde premie gebruikt om de uitkeringen in datzelfde jaar te betalen.

Pensioenfinanciering via het omslagstelsel kan problematisch worden als er vergrijzing is / als de verhouding tussen werkenden en pensioengerechtigden scheef groeit.

Bij een kapitaaldekkingsstelsel wordt de premie gebruikt om te beleggen, zodat daar later het pensioen uit betaald kan worden.

Pensioenfinanciering via het kapitaaldekkingsstelsel kan problematisch worden als beleggingsopbrengsten tegen vallen.

Bij een waardevast pensioen stijgt het pensioenbedrag mee met de prijzen / inflatie .

Bij een welvaartsvast pensioen stijgt het pensioen mee met de gemiddelde lonen .

§ 3 – Overheid

Het begrotingstekort is het bedrag dat de overheid in een jaar moet lenen.
En kun je uitrekenen door: inkomsten min uitgaven .

Het financieringstekort is het bedrag waarmee de staatsschuld in een jaar stijgt.
En kun je uitrekenen door: begrotingstekort min aflossingen .

Met de staatsschuldquote wordt de omvang van de staatsschuld uitgedrukt in procenten van het BBP .

Kunnen

Leg met behulp van een getallenvoorbeeld uit dat inflatie leidt tot geldontwaarding.

Stel dat een boodschappenmandje bij de supermarkt (symbool voor gemiddelde prijzen = inflatie) in 2018 € 50 kost en in 2019 € 52,50. Dan is de ‘inflatie’ 5%.
Met een briefje van € 100 kon je in 2018 precies 2 boodschappenmandjes kopen.
In 2019 kun je met dezelfde € 100 nog maar 1,9 boodschappenmandjes kopen. Doordat de prijzen stegen, is het geld (biljet € 100) is dus minder waard geworden.

  1. In 2019 krijgt de gemiddelde Nederlander over zijn spaargeld een nominale rente van 0,2%
    In dat jaar bedraagt de inflatie 1,7%
    ⇒ Bereken de reële rente over spaargeld in 2019.
  2. Wat is de betekenis van het bij 21a berekende getal?
    Dat je met je spaargeld na een jaar 1,47% minder kunt kopen.
     
  3. Johan woont in België en krijgt in 2019 een salarisverhoging van 3,5%.
    De inflatie in België is in dat jaar 1,5%
    ⇒ Bereken hoeveel procent het reële inkomen van Johan in 2019 veranderde.
  4. Wat is de betekenis van het bij 21c berekende getal?
    Dat Johan in 2019 1,97% meer kan kopen dan een jaar eerder.

Leg uit waarom mensen minder bereid zijn om te sparen als de inflatie stijgt.

Bij vraag 20 zag je al dat inflatie ertoe leidt dat je met een geldbedrag steeds minder kunt kopen.
Wanneer je spaart, zul je later met je spaargeld dus minder kunnen kopen.

  1. Leg uit wat er met de AOW-premie moet gebeuren als de bevolking in een land vergrijst.
    Omdat bij een omslagstelsel werkenden moeten betalen voor de gepensioneerden.
    Dus minder werkenden moeten geld ophoesten voor meer ouderen. Per werkende moet er daarom meer betaald worden.
     
  2. Welk alternatief is er voor deze aanpassing van de AOW-premie.
    Alternatief is het verlagen van de uitkering. Dan kun je met hetzelfde geldbedrag meer ouderen pensioen geven.

Tijdens een economische crisis waren dit de kerngetallen van een denkbeeldige overheid:

  • inkomsten € 200 mld.
  • uitgaven € 260 mld.
    • waarvan € 10 mld aflossing van oude leningen
  • staatsschuld bij aanvang van het jaar € 715 mld.
  1. Bereken de omvang van het begrotingstekort in dat jaar.
    Begrotingstekort = 260 – 200 = 60 mld (tekort)
     
  2. Bereken de omvang van het financieringstekort in dat jaar.
    Financieringstekort = 60 – 10 = 50 mld.
      
  3. Bereken de omvang van de staatsschuld aan het begin van het volgend jaar.
    Staatsschuld volgend jaar = 715 + 50 = 765 mld.
      
  4. Waarom lost de overheid € 10 mld. af, terwijl ze in dat jaar geld tekort komen?
    Omdat bij het aangaan van die lening was afgesproken dat het bedrag in dit jaar zou worden terug betaald.
      
  5. Leg uit waarom het stijgen van de staatsschuld ervoor kan zorgen dat de rente waartegen deze overheid kan lenen gaat stijgen.
    Hoe groter de schuld van de overheid, hoe minder beleggers erop vertrouwen dat de overheid de schuld kan terug betalen. Omdat daarom steeds minder beleggers de overheid geld willen lenen (aanbod daalt), zal de prijs / rente die de overheid moet betalen stijgen.