Ga bij fouten of ontbrekende antwoorden naar de bijbehorende theorie. Gebruik daarvoor de rode knop voor elke vraag.
Bekijk deze theorie voordat je verder gaat.

Kennen

De bestedingen (of effectieve vraag) zijn gelijk aan:
EV = C + I + O + E M

Bij een hoogconjunctuur zijn de bestedingen hoger dan de productiecapaciteit; het belangrijkste kenmerk van een hoogconjunctuur is inflatie.

Bij een laagconjunctuur zijn de bestedingen lager dan de productiecapaciteit; het belangrijkste kenmerk van een laagconjunctuur is (conjuncturele) werkloosheid.

Er is sprake van een recessie als er meer dan twee kwartalen achtereenvolgens sprake is van een daling van de productie in een land.

Uitkeringen zijn waardevast als ze tenminste evenveel stijgen als de prijzen.

Uitkeringen zijn welvaartsvast als ze tenminste evenveel stijgen als de gemiddelde lonen.

Een ander woord voor het aanbod van arbeid is de beroepsbevolking.

Een ander woord voor de vraag naar arbeid is de werkgelegenheid.

Bij werkloosheid is het aanbod van arbeid GROTER dan de vraag naar arbeid.

Formule werkloosheidspercentage

 

Drie voorbeelden van inactieven zijn:

  1. werklozen
  2. arbeidsongeschikten
  3. gepensioneerden (zonder baan)
  4. mensen met een bijstandsuitkering

(alle mensen die recht hebben op een uitkering)

Een arbeidsjaar is een volledige baan gedurende een heel jaar.

Door deeltijdwerk is de werkgelegenheid in personen GROTER dan het aantal arbeidsjaren.

Bij het anticyclisch begrotingsbeleid zal de overheid de bestedingen AFREMMEN in een hoogconjunctuur en de bestedingen STIMULEREN in een laagconjunctuur.

In de verkeersvergelijking van Fisher staat M x V voor de totale hoeveelheid geld die we uitgeven in een periode en staat P x T voor de waarde van de goederen die we kopen.

De wisselkoers is de waarde van de ene munt uitgedrukt in een andere munt.

Een appreciatie van een munt is een stijging van de wisselkoers door vraag en aanbod.

Een depreciatie van een munt is een daling van de wisselkoers door vraag en aanbod.

Een devaluatie van een munt is een daling van de spilkoers door ingrijpen van de centrale bank.

Een revaluatie van een munt is een stijging van de spilkoers door ingrijpen van de centrale bank.

De lopende rekening van de betalingsbalans bestaat uit 3 deelrekeningen:

  1. Goederenrekening met daarop de export van goederen (bij de inkomende geldstromen) en de import van goederen (bij de uitgaande geldstromen).
  2. Dienstenrekening met daarop de export van diensten (bij de inkomende geldstromen) en de import van diensten (bij de uitgaande geldstromen).
  3. Inkomensrekening met daarop de ontvangen primaire inkomens uit het buitenland (bij de inkomende geldstromen) en de aan het buitenland betaalde primaire inkomens (bij de uitgaande geldstromen).

Op de financiële rekening (kapitaalrekening) van de betalingsbalans staan de inkomende en uitgaande geldstromen in verband met:

  1.  internationale beleggingen
  2. directe investeringen in het buitenland
  3. internationale kredietverlening en aflossingen

Kunnen

Bereken het CPI voor 2018. Gegeven:

categorie  uitgaven 2018  wegingsfactor  indexcijfer prijs 
(2014 = 100)
voeding € 20.000 20% 108
woning € 25.000 25% 113
overig € 55.000 55% 98

Bereken het CPI voor 2018.
24

Gegeven:

  • bevolking 15 – 75 jaar = 6,5 miljoen mensen
  • aanbod van arbeid = 4,3 miljoen mensen
  • werkgelegenheid = 3,8 miljoen mensen
  • aantal mensen met AOW = 1,5 miljoen
  • aantal mensen met een bijstandsuitkering = 0,6 miljoen
  • aantal arbeidsongeschikten = 0,4 miljoen
  • er zijn geen openstaande vacatures
  1. Bereken het werkloosheidspercentage.
    werkloosheid = 4,3 mln – 3,8 mln = 500.000 mensen
    beroepsbevolking = 4,3 mln
    500.000 van de 4,3 mln = 11,6%
  1. Bereken de i/a-ratio op basis van de gegevens van vraag 24.
    aantal mensen met een uitkering (inactieven) = 0,5 (werklozen) + 1,5 + 0,6 + 0,4 = 3 mln mensen
    aantal actieven 3,8 mln mensen
    i/a-ratio = 3/3,8 = 0,79
  1. Bereken de participatiegraad op basis van de gegevens van vraag 24.
    4,3 mln van de 6,5 mln mensen bieden zich aan op de arbeidsmarkt = 66,2%

Stel dat de overheid tijdens een recessie bezuinigt, zodat het overheidstekort niet teveel stijgt.

  1. Leg uit of deze maatregel anticyclisch of procyclisch werkt op de conjunctuur.
    Bij een recessie zijn er te weinig bestedingen,
    als de overheid bezuinigt zullen de bestedingen verder dalen
    ⇒ de conjunctuurgolf wordt versterkt = procyclisch.
28
  1. Leg uit waarom progressieve belasting bij een opgaande conjunctuur een automatisch stabiliserend effect heeft op de conjunctuur.
    Bij een opgaande conjunctuur stijgt het inkomen. Die stijging van het inkomen leidt weer tot extra bestedingen en werkt dus versterkend op de conjunctuur. Maar omdat over dat extra inkomen procentueel méér belasting moet worden betaald, stijgt het besteedbaar inkomen minder hard en worden de extra bestedingen dus een beetje afgeremd.
       
  2. Leg uit waarom werkloosheidsuitkeringen bij een neergaande conjunctuur een automatisch stabiliserend effect hebben op de conjunctuur.
    In een neergaande conjunctuur verliezen mensen hun baan en hun inkomen. Daardoor kunnen zij minder kopen en daalt de conjunctuur extra hard. Dankzij de werkloosheidsuitkering daalt het inkomen van de nieuwe werklozen echter minder hard en zullen de bestedingen ook niet zo sterk dalen.
  1. Leg met behulp van de verkeersvergelijking van Fisher uit welk effect geldschepping heeft in tijden van hoogconjunctuur.
    M × V = P × T
    Bij hoogconjunctuur kan T niet meer stijgen, omdat de economie al maximaal produceert.
    M↑ × V = P↑ × T
    ⇒ de stijging van M zal dus leiden tot een stijging van P (inflatie). 
       
  2. Leg met behulp van de verkeersvergelijking van Fisher uit welk effect geldschepping heeft in tijden van laagconjunctuur.
    M × V = P × T
    Bij laagconjunctuur wordt de productiecapaciteit niet helemaal gebruikt. T (de productie) kan dus nog stijgen.
    M↑ × V = P × T↑
    ⇒ de stijging van M zal dus leiden tot een stijging van de productie.
30

Stel dat gegeven is dat:

  • gisteren $ 1 = € 0,80
  • vandaag $ 1 = $ 0,84
  1. Is de dollar geapprecieerd of gedeprecieerd sinds gisteren? Verklaar je antwoord.
    De waarde van de dollar is gestegen. De dollar is dus geapprecieerd.
       
  2. Bereken of de euro sinds gisteren is geapprecieerd of gedeprecieerd.
    Als $ 1 = € 0,80 ⇒ € 1 = $ 1,25
    Als $ 1 = € 0,84 ⇒ € 1 = $ 1,19
    De waarde van de euro is dus gedaald. De euro is gedeprecieerd.
  1. Stel dat de inflatie in de VS stijgt.
    Welk effect heeft dat op de wisselkoers van de dollar? Verklaar je antwoord.
    Inflatie maakt producten in VS duurder → concurrentiepositie VS verslechtert → export VS daalt → minder vraag naar dollar op de valutamarkt → wisselkoers van de dollar daalt.
       
  2. Stel dat de economie in de EU flink groeit.
    Welk effect heeft dat op de wisselkoers van de euro? Verklaar je antwoord.
    Economische groei betekent dat de bestedingen toenemen in EU → een deel daarvan wordt geïmporteerd = import EU stijgt → aanbod euro op valutamarkt stijgt → wisselkoers van de euro daalt.
       
  3. Stel de in Europa de (geldmarkt)rente stijgt.
    Welk effect heeft dat op de wisselkoers van de euro? Verklaar je antwoord.
    Als de rente in Europa stijgt wordt EU aantrekkelijker voor buitenlandse beleggers → meer buitenlandse beleggingen naar de EU → meer vraag naar euro op de valutamarkt → wisselkoers euro stijgt.
32

Neem de tabel over en vul de ontbrekende tussenstap(pen) in:

Oorzaak tussenstap(pen) / uitleg Gevolg
overheid verlaagt belastingen → besteedbaar inkomen van mensen stijgt → consumptie stijgt → productie stijgt → werkloosheid daalt
conjunctuur verzwakt → minder productie / minder inkomen → minder belastinginkomsten overheid → begrotingssaldo verslechtert
rente daalt → lenen wordt goedkoper → gezinnen en bedrijven gaan meer lenen → bestedingen stijgen → indien bestedingen de productiecapaciteit overtreffen → inflatie stijgt
rente daalt → land minder aantrekkelijk voor buitenlandse beleggers → minder beleggers naar land → minder vraag naar valuta op de valutamarkt → wisselkoers daalt
lonen stijgen → koopkracht van mensen stijgt → consumptie stijgt → indien de bestedingen de productiecapaciteit overtreffen → bestedingsinflatie stijgt
lonen stijgen → bedrijven rekenen kosten door in de prijzen → inflatie stijgt → werknemers eisen extra loon om koopkracht te behouden → lonen stijgen
lonen stijgen → bedrijven rekenen kosten door in de prijzen → inflatie stijgt →  concurrentiepositie verslechtert → export daalt → productie daalt → minder werknemers nodig → werkloosheid stijgt
i/a-ratio stijgt → meer premie nodig per werkende → netto inkomen werkenden daalt
koers van de euro daalt → Nederland wordt goedkoper voor buitenland → export stijgt → meer ontvangsten uit buitenland →  Nederlandse betalingsbalans verbetert
koers van de euro daalt → Nederland wordt goedkoper voor buitenland → export stijgt → meer vraag naar euro op de valutamarkt → koers van de euro stijgt
hoogconjunctuur Europa = bestedingen in EU stijgen → import stijgt → aanbod euro op valutamarkt stijgt → koers van de euro daalt
rente daalt → lenen wordt goedkoper → gezinnen en bedrijven gaan meer lenen → bestedingen stijgen → productie stijgt → er zijn meer werknemers nodig → werkloosheid daalt