Ga bij fouten of ontbrekende antwoorden naar de bijbehorende theorie. Gebruik daarvoor de rode knop voor elke vraag.
Bekijk deze theorie voordat je verder gaat.

Kennen

Neem de onderstaande tabel over en vul de ontbrekende gegevens in:

  Productiefactor Primaire inkomen
1 Kapitaal huur / rente
2 Arbeid loon
3 Natuur pacht
4 Ondernemerschap winst

Bruto toegevoegde waarde van bedrijven = omzet inkoopwaarde omzet

Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen

Netto toegevoegde waarde bedrijven = som van de primaire inkomens

Netto toegevoegde waarde overheid = som ambtenarensalarissen

De productie van een land (BBP) wordt berekend door de bruto toegevoegde waarde van de bedrijven en van de overheid bij elkaar op te tellen.

Het verschil tussen het bruto binnenlands product (BBP) en het netto binnenlands product (NBP) is het bedrag van de afschrijvingen.

Het netto nationaal inkomen (NNI) is het netto binnenlands product plus de primaire inkomen verdiend in het buitenland min de primaire inkomens door het buitenland verdiend in Nederland.

Onder investeren verstaan we het aanschaffen van kapitaalgoederen.

In een kringloopschema staan de inkomende en uitgaande geldstromen tussen de verschillende sectoren van een land.

Neem het onderstaande schema over en vul de ontbrekende begrippen in:

Particulier spaarsaldo = (S – I)

Saldo lopende rekening = (E – M)

Het nationaal spaarsaldo = (S – I) + (B – O) OF (E – M)

De totale bestedingen bestaan uit:
consumptie (C) + particuliere investeringen (I) + overheidsbestedingen (O) + export (E)import (M)

Secundair inkomen = primair inkomen – loon en inkomstenbelasting sociale premies + inkomensafhankelijke uitkeringen, subsidies en toeslagen

Een Lorenzcurve geeft de verdeling van de inkomens weer over personen.

Onder nivellering verstaan we het gelijker worden van de inkomensverdeling over personen.

Belastingheffing is progressief wanneer iemand procentueel meer belasting betaalt, naarmate het inkomen stijgt..

Aftrekposten gaan af van het belastbare inkomen / inkomen waarover belasting moet worden betaald.

Heffingskortingen gaan af van het te betalen belastingbedrag.

Onder arbeidsproductiviteit verstaan we de productie per werknemer per tijdseenheid.

De categoriale inkomensverdeling geeft de verdeling van de inkomens weer over primaire inkomens / productiefactoren.

Formule arbeidsinkomensquote

Kunnen

Stel dat je de volgende gegevens van een bedrijf hebt:

  • Omzet = € 400.000
  • Inkoopwaarde van de omzet = € 180.000
  • Diensten van derden = € 60.000
  • Afschrijvingen = € 36.000
  • Lonen = € 65.000, rente = € 8.000, pacht = € 12.000, winst = € 39.000
  1. Bereken via de productie (objectieve methode) de netto toegevoegde waarde van dit bedrijf.
    Omzet 400.000
    diensten van derden  60.000 –
    Inkoopwaarde verkopen    180.000 –
    bruto toegevoegde waarde  160.000
    afschrijvingen                      36.000 –
    netto toegevoegde waarde 124.000

      

  2. Bereken via het inkomen (subjectieve methode) de netto toegevoegde waarde van dit bedrijf.
    netto toegevoegde waarde = loon + pacht + huur / rente + winst = 124.000
      

Stel dat je de volgende gegevens van een land weet:

  • bruto toegevoegde waarde van de bedrijven in een land € 300 miljoen,
  • de ambtenarensalarissen zijn € 120 miljoen
  • de afschrijvingen van bedrijven zijn € 40 miljoen
  • de afschrijvingen van de overheid zijn € 15 miljoen
  1. Bereken het BBP (bruto binnenlands product).
    bruto toegevoegde waarde bedrijven   300
    bruto toegevoegde waarde overheid    120+15   +
    BBP 435

     

  2. Bereken het NBP (netto binnenlands product).
    netto toegevoegde waarde bedrijven  300 – 40
    netto toegevoegde waarde overheid   120       +
    NBP 380

     

Stel dat de volgende gegevens bekend zijn:

  • het BBP steeg in een jaar met € 40 mld. naar € 680 mld.
  • de prijzen stegen in dat jaar met 1,75%
  • de bevolking is dat jaar gegroeid met 0,2%
  1. Bereken de procentuele verandering van het nominale BBP per hoofd van de bevolking. Geef aan of er sprake was van een stijging of een daling.
    Nominaal BBP steeg van 640 naar 680 ⇒ +6,25%
    Bevolking +0,2%
    [berekeningen met procenten over verschillende getallen: gebruik indexcijfers]
    106,25 / 100,2 × 100 = 106,04
    Nominaal nam het inkomen met 6,04% per persoon toe.
       
  2. Bereken de procentuele verandering van het reële BBP per hoofd van de bevolking. Geef aan of er sprake was van een stijging of een daling.
    Nominale BBP per hoofd + 6,04%
    prijzen + 1,75%
    Formule reële inkomen
    106,04 / 101,75 × 100 = 104,22
    Reeël nam het BBP per hoofd toe met 4,22%
     

 

  1. Bereken de ontbrekende getallen bij import en export – import.
    IMPORT:
    bij bedrijven komt er binnen: 250 + 29 +139 + 415 = 833
    er moet dus ook 833 weer uit: 460 + import ⇒ import = 373
     
    EXPORT – IMPORT
    415 – 373 = 42
       
  2. Welk bedrag moet er staan tussen financiële instellingen en overheid? En in welke richting loopt de pijl?
    De overheid krijgt 142 binnen
    en geeft 139 uit ⇒ de overheid spaart 3 (richting financiële instellingen)
        

Neem voor de volgende vragen het kringloopschema van vraag 28.

  1. Het particuliere spaarsaldo = (S – I) = (68 – 29) = +39
  2. Het overheidssaldo = (B – O) = (142 – 139) = + 3
  3. Het saldo op de lopende rekening = (E – M) = 415 – 373 = 42
  4. Het nationaal spaarsaldo = (S – I) + (B – O) = +39 + 3 = + 42 (hetgeen gelijk is aan (E-M))

Teken de Lorenzcurve die hoort bij onderstaande inkomensverdeling:

Bevolking    
(in %)
Inkomensaandeel
(in %)
25 10
25 20
25 30
25 40

Leg van elke maatregel uit of deze nivellerend werkt, denivellerend werkt of géén invloed heeft op de personele inkomensverdeling:

  1. invoeren van een progressief belastingstelsel
    ⇒ hogere inkomens gaan er in verhouding meer op achteruit dan lage inkomen. De inkomensverschillen worden kleiner = nivellerend.
      
  2. het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek
    ⇒ vooral hoge inkomens hebben een hypotheek en door het hogere marginale belastingtarief profiteren ze daar ook nog extra van.
    Het afschaffen is dus vooral nadelig voor de hogere inkomens. De inkomensverschillen worden kleiner = nivellerend.
       
  3. invoeren van een vast bedrag aan heffingskorting voor iedereen.
    ⇒ dit vaste bedrag is voor lage inkomens in verhouding een groter deel van hun inkomen. Zij profiteren dus in verhouding het meest. De inkomensverschillen worden kleiner = nivelleren.
     

Gegeven de inkomenssituatie van iemand en de geldende tarieven van box 1:

  • bruto inkomen: € 40.000
  • schuldrest hypotheek (2,8% rente): € 150.000
  • eigenwoningforfait: € 1.300
  • heffingskortingen: € 2.000 (algemene korting) en € 3.000 (arbeidskorting)
  • de persoon heeft weinig vermogen, dus geen belasting in box 3.
  1. Bereken hoeveel inkomstenbelasting deze persoon moet betalen.
    bruto inkomen   40.000    
    eigenwoningforfait   1.300 +    
    hypotheekrente           4.200 –    
    belastbaar inkomen 37.100 (tot in 3e schijf)  
    schijf 1 18.000 × 32% = 5.760  
    schijf 2 15.000 × 40% = 6.000  
    schijf 3 4.100 × 42% = 1.722   +  
    subtotaal belasting   13.482      
    heffingskortingen   5.000  –  
    te betalen belasting   8.482     

 

33

Stel dat de volgende gegevens verzameld zijn over het afgelopen jaar:

  • de totale loonkosten van het bedrijf zijn gestegen met 4%
  • het aantal werknemers is met 2,5% toegenomen
  • de gemiddelde arbeidsproductiviteit is gestegen met 2%
  1. Bereken de procentuele verandering van de loonkosten per product. Geef aan of deze zijn gestegen of gedaald.
    [bij procentsommen die naar verschillende getallen verwijzen altijd indexcijfers gebruiken]
    loonkosten per werknemer = totale loonkosten / aantal werknemers = 104/102,5 × 100 = 101,46
    loonkosten per product = loonkosten per werknemer / arbeidsproductiviteit = 101,46/102 × 100 = 99,47
    ⇒ de loonkosten per product zijn met 0,53% gedaald.
       
  2. Welke invloed had deze ontwikkeling op de concurrentiepositie van het bedrijf? Verklaar je antwoord.
    Wanneer de loonkosten per product dalen, kán het bedrijf het product goedkoper maken. Daardoor verbetert de concurrentiepositie van het bedrijf.