Gebruik deze begrippenlijst vooral om de uitleg te vinden.
De opsomming van begrippen is niet bedoeld om zo te leren.
Afschrijvingen geven de waardevermindering van deze kapitaalgoederen weer.
Bij anti-cyclisch begrotingsbeleid gebruikt de overheid haar begroting (inkomsten en uitgaven) om de conjunctuurcyclus tegen te werken.
Koersstijging van een munt door verandering van vraag en aanbod op de valutamarkt.
Arbeidsproductiviteit is de productie per arbeider per tijdseenheid.
Deze informatie-ongelijkheid kan voor problemen zorgen.
Averechtse selectie is het proces dat door asymmetrische informatie de slechte risico’s de goede risico’s van de markt verdringen.
Deze productie vindt plaats bij bedrijven en bij de overheid.
Je zou dus ook kunnen zeggen: het bedrag dat de overheid in een bepaalde periode tekort komt en dus moet lenen.
De gemiddelde belastingdruk geeft aan hoeveel procent van het totale inkomen aan belasting betaald moet worden.
De marginale belastingdruk geeft aan hoeveel procent belasting betaald moet worden over een extra euro inkomen.
Beroepsbevolking is alle personen in de leeftijd van 15 tot 75 die: betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of die geen betaald werk hebben, maar recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking).
Met bestedingen bedoelen we de totale vraag naar goederen en diensten in een land, voor zover die zorgen voor productie in dat land.
ook wel: effectieve vraag
EV = C + I + O + E – M
Een betalingsbalans is een overzicht van alle transacties van een land met het buitenland in een bepaalde periode (meestal een jaar).
De collectieve lasten uitgedrukt als percentage van het nationale inkomen.
De collectieve sector bestaat uit de overheidssector (Rijk en lagere overheden) en de uitvoeringsinstanties voor de sociale zekerheid.
Werkloosheid die ontstaat doordat de bestedingen te laag zijn.
Daardoor wordt niet de gehele productiecapaciteit gebruikt en zijn er minder mensen werkzaam dan mogelijk.
Conjunctuur is de op- en neergaande beweging van de economie die veroorzaakt wordt door de veranderende omvang van de bestedingen.
De participatiegraad, of het deelnemingspercentage, geeft aan hoeveel procent van de beroepsgeschikte bevolking behoort tot de beroepsbevolking.
Koersdaling van een munt door verandering van vraag en/of aanbod op de valutamarkt.
Een devaluatie is een neerwaartse aanpassing van de officiële spilkoers van een munt bij een systeem van vaste wisselkoersen.
Bij een eigen risico van € 100, betaalt de verzekerde de eerste € 100 van de schade zelf. Is de schade groter, dan betaalt de verzekering de rest.
Een extern effect is een positieve of negatieve bijwerking van productie of consumptie. Deze bijwerking wordt door een ander dan de veroorzaker ervaren.
We spreken van een positief extern effect wanneer de welvaart van die externe partij positief wordt beïnvloed.
Een negatief extern effect zorgt ervoor dat de welvaart van die externe partij daalt.
Het belangrijkste voorbeeld van een negatief extern effect is milieuvervuiling.
Meestal wordt het financieringstekort omschreven met de berekening: begrotingstekort – aflossingen.
Geheel van vraag naar en aanbod van financiële middelen met een korte looptijd*.
* met korte looptijd worden meestal financiële titels bedoeld met een oorspronkelijke looptijd van korter dan twee jaar.
Het gaat dus om leningen (vraagzijde) en besparing (aanbodzijde) met een originele looptijd van minder dan twee jaar.
Een stijging van de maatschappelijke geldhoeveelheid.
We spreken van geldvernietiging wanneer de maatschappelijke geldhoeveelheid daalt.
We spreken van een hoogconjunctuur als de economie meer dan gemiddeld groeit.
Oorzaak van de hoogconjunctuur is een forse groei van de bestedingen.
Wanneer de overheid de economie wil stimuleren, zal een deel van de extra uitgaven door extra inkomsten wordt terugverdiend. Dit noemen we het inverdieneffect.
Koopkracht is het inkomen uitgedrukt in de hoeveelheid goederen die ermee gekocht kan worden.
We spreken van een laagconjunctuur als de economie minder dan gemiddeld groeit.
Oorzaak van de laagconjunctuur is een daling van de (groei van de) bestedingen.
De loonkosten bestaan uit het brutoloon van de werknemer én de sociale premies die de werkgever moet betalen.
Onderdeel van de betalingsbalans.
Op de Lopende rekening staan alle transacties die in dat jaar bijdragen aan de inkomensvorming.
Doel is om het product ook voor mensen met een lager inkomen betaalbaar te houden.
Doel is het behouden van de productie en werkgelegenheid in het eigen land.
Verzekerden gaan zich risicovoller gedragen, omdat de verzekering het financiële risico dekt.
De multiplier is een vermenigvuldigingsfactor die aangeeft hoeveel meer het nationaal inkomen stijgt dan de extra besteding door de overheid.
Totale opbrengst (TO) betekent hetzelfde als omzet.
De p/a-ratio geeft aan hoeveel personen (gemiddeld) één arbeidsjaar delen.
Het geeft dus een beeld van de mate waarin mensen in deeltijd werken.
Prijscompensatie is een loonstijging die gelijk is aan de hoogte van de prijsstijgingen (inflatie). Door prijscompensatie blijft de koopkracht van het loon constant.
Bij pro-cyclisch begrotingsbeleid werken maatregelen van de overheid versterkend op de conjunctuurgolf.
Die productiefactoren zijn:
OF: naarmate het inkomen van iemand stijgt, neemt de gemiddelde belastingdruk toe.
Wanneer landen hun eigen bedrijven beschermen tegen producten uit het buitenland, spreken we van protectionisme.
We spreken van een recessie wanneer er meer dan twee kwartalen achtereenvolgens sprake is van een daling van de productie in een land.
Een revaluatie is een aanpassing naar boven van de officiële spilkoers van een munt bij een systeem van vaste wisselkoersen.
Schaarste ontstaat door een spanning tussen (onbeperkte) behoeften en (beperkt beschikbare) middelen.
Stelsel van uitkeringen. Voor een belangrijk deel bestaande uit verplichte verzekeringen die geregeld worden door de overheid.
Verzamelnaam voor diverse vormen van werkloosheid die allemaal veroorzaakt worden door problemen aan de aanbodzijde van de economie.
We onderscheiden:
- kwantitatieve structurele werkloosheid
- kwalitatieve structurele werkloosheid
- frictiewerkloosheid
- seizoenswerkloosheid
Voor bedrijven geldt:
Bruto toegevoegde waarde = Omzet – Inkopen
Voor de overheid geldt:
Netto toegevoegde waarde = ambtenarensalarissen
Het geheel van vraag naar en aanbod van (vreemde) valuta’s.
Verzonken kosten zijn kosten die alleen op de vooraf bedoelde manier kunnen worden terugverdiend.
In enge zin: dan kijken we alleen naar hoeveel iemand kan kopen (koopkracht / reële inkomen).
In ruime zin: dan kijken we naar alle schaarse middelen (dus ook naar gezondheid, milieu, vrije tijd).
De werkgelegenheid is de totale vraag naar de productiefactor arbeid.
Werkgelegenheid wordt uitgedrukt in personen of in arbeidsjaren.
De prijs van een valuta uitgedrukt in een andere valuta.
De wisselkoers van een euro (t.o.v. de dollar) is bijvoorbeeld: € 1 = $ 1,08